Uitspraak Nº C/17/153908 / HA ZA 17-65. Rechtbank Noord-Nederland, 2017-09-06
Court | Rechtbank Noord-Nederland (Neederland) |
ECLI | ECLI:NL:RBNNE:2017:3478 |
Date | 06 Septiembre 2017 |
Docket Number | C/17/153908 / HA ZA 17-65 |
vonnis
RECHTBANK NOORD-NEDERLANDAfdeling privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaaknummer / rolnummer: C/17/153908 / HA ZA 17-65
Vonnis van 6 september 2017
in de zaak van
[eiseres] ,
wonende op een geheim adres, in deze zaak domicilie kiezend te Groningen,
eiseres,
advocaat mr. S.M. Wolfert te Groningen,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te Formerum,
gedaagde,
advocaat mr. P.R. Logemann te Harlingen.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.
Na het tussenvonnis van 24 mei 2017 heeft er op 3 augustus 2017 een comparitie van partijen plaats gevonden.
Vervolgens is vonnis bepaald.
Partijen zijn in 1993 onder huwelijkse voorwaarden gehuwd.
In 2007 zijn de huwelijkse voorwaarden opgeheven, ten gevolge waarvan er een gemeenschap van goederen is ontstaan.
Naar aanleiding van een verzoek van de vrouw van 13 oktober 2010 is op 27 april 2011 de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De beschikking is op 10 augustus 2011 in de registers van de burgerlijke stand ingeschreven.
De rechtbank heeft partijen in de beschikking van 10 augustus 2011 gelast om hun huwelijksgemeenschap te verdelen.
Desondanks is het partijen niet gelukt om tot een verdeling te komen.
De vorderingen van de vrouw komen er op neer dat de rechtbank de door de vrouw gestelde (wijze van) verdeling vaststelt. De man verzet zich tegen de door de vrouw voorgestane (wijze van) verdeling.
De rechtbank zal hieronder op de diverse geschilpunten ingaan.
Eisen van moraal en fatsoen
De man stelt zich op het standpunt dat het opeisen van de (helft van de) overwaarde van de gemeenschappelijke woning door de vrouw een daad is die in strijd is met de levensovertuiging van partijen, de intentie van de vrouw en met de normen van moraal en fatsoen. Hij betoogt dat de aanvankelijk door partijen overeengekomen huwelijksvoorwaarden door de vrouw als een motie van wantrouwen werden aangemerkt en dat hij daarom als “vertrouwwekkend betoon van zijn liefde en eeuwige trouw” de huwelijksvoorwaarden heeft laten omzetten naar een gemeenschap van goederen. Hij ervaart de door de vrouw geïnitieerde echtscheiding daarom als “emotionele oplichting” en een dolkstoot in de rug.
De man leidt uit het bovenstaande af dat er bezwaren zijn van morele en ethische aard dan wel van moraal en fatsoen die met zich brengen dat de vrouw zou moeten afzien van haar aanspraak op de helft van de ontbonden huwelijksgemeenschap.
De rechtbank overweegt dat de man niet op duidelijke wijze rechtsgevolgen aan zijn verweer heeft verbonden. In ieder geval leidt zijn stelling dat “de vrouw zou moeten afzien van haar aanspraak op de helft van de ontbonden huwelijksgemeenschap” de rechtbank niet naar een juridisch afdwingbare bepaling die zij in dit geval kan toepassen.
De...
Om verder te lezen
PROBEER HET UIT