Uitspraak Nº C/17/151829 / HA ZA 16-296. Rechtbank Noord-Nederland, 2018-09-26

ECLIECLI:NL:RBNNE:2018:3909
Date26 Septiembre 2018
Docket NumberC/17/151829 / HA ZA 16-296
CourtRechtbank Noord-Nederland (Neederland)

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht

Locatie Leeuwarden

zaaknummer / rolnummer: C/17/151829 / HA ZA 16-296

Vonnis van 26 september 2018

in de zaak van

[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats] ,

eiseres,

advocaat mr. N.H. Fridsma te Heemskerk,

tegen

[de man] ,

wonende te [woonplaats] ,

gedaagde,

advocaat mr. R.M.A. Arnoldus te Groningen.

Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1 De procedure
1.1.

Na het tussenvonnis van 5 april 2017 heeft er op 14 december 2017 een comparitie van partijen plaats gevonden. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt.

1.2.

Daarna heeft de rechtbank nog de volgende stukken van partijen ontvangen:

  • -

    de akte vermindering van eis tevens conclusie van repliek van de vrouw,

  • -

    de conclusie van dupliek van de man.

1.3.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De feiten
2.1.

Partijen hebben een affectieve relatie gehad gedurende de periode 2001 tot 12 augustus 2015. Partijen hebben in deze periode samengewoond aan [adres] te [woonplaats] . De man is eigenaar van deze woning.

2.2.

De vrouw heeft gedurende de periode van samenwoning bedragen van in totaal € 129.930,14 op de bankrekening van de man overgemaakt.

3 Het geschil en de beoordeling
3.1.

Partijen twisten over de vermogensrechtelijke afwikkeling van hun relatie. De rechtbank zal hieronder de diverse geschilpunten behandelen.

Door de vrouw overgemaakte geldbedragen op de bankrekening van de man

3.2.

De vrouw stelt dat zij gedurende de relatie van partijen diverse geldbedragen die afkomstig waren van een erfenis en de verkoop van haar woning, heeft overgemaakt op de bankrekening van de man. Zij heeft dit naar eigen zeggen gedaan, omdat zij een WW-uitkering ontving en bang was dat zij na de maximale duur van deze uitkering niet in aanmerking zou komen voor een bijstandsuitkering, indien zij de beschikking zou hebben over grote banktegoeden. Zij wilde aldus deze geldbedragen buiten het zicht van de uitkeringsinstanties houden. Het gaat om een totaalbedrag van in totaal € 129.930,14.

3.3.

De vrouw stelt dat de man deze gelden heeft aangewend voor investeringen aan zijn woning en de aanschaf van diverse roerende zaken.

3.4.

De vrouw vordert betaling door de man van het door haar op de rekening van de man overgemaakte bedrag van € 129.930,14. Zij legt hieraan ten grondslag dat de betrekking van partijen op grond van artikel 3:166 lid 3 BW wordt beheerst door de redelijkheid en billijkheid. Er zijn daarom volgens haar vergoedingsrechten ontstaan, omdat goederen van de man met haar gelden zijn gefinancierd.

3.5. De rechtbank overweegt dat artikel 3:166 lid 3 BW in dit geval niet van toepassing is, omdat deze bepaling betrekking heeft op deelgenoten van een gemeenschap. In het onderhavige geval stelt de vrouw echter dat zij een vordering op de man heeft, omdat zij privégelden in privézaken van de man heeft geïnvesteerd. De rechtbank gaat er vanuit dat de vrouw bedoeld heeft haar vordering te baseren op een vergoedingsrecht dat voortvloeit uit de redelijkheid en billijkheid: omdat partijen hebben samengewoond hebben zij op velerlei gebied afspraken met elkaar gemaakt en hebben zij zich als contractspartners aan de eisen van redelijkheid en billijkheid te houden (zie Kriek/ Smit, Hoge Raad 12 juni 1987, NJ 1988, 150).

verjaring

3.6.

De man betwist niet dat de vrouw het bedrag van € 129.930,14 op zijn rekening heeft overgemaakt, maar volgens hem heeft de vrouw geen recht op terugbetaling. Hij beroept zich in de eerste plaats op verjaring, omdat er volgens hem al meer dan vijf jaar verstreken zijn sinds de dag dat de vordering van de vrouw opeisbaar is geworden.

3.7.

Volgens de vrouw is de verjaringstermijn echter pas aangevangen op 12 augustus 2015, de dag dat de relatie van partijen is geëindigd.

3.8.

De rechtbank onderschrijft het standpunt van de vrouw dat bij vorderingen als de onderhavige de verjaringstermijn pas aanvangt op het moment dat de relatie wordt verbroken. De rechtbank acht de situatie van ongehuwd...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT