Uitspraak Nº C/17/140357 / HA ZA 15-66. Rechtbank Noord-Nederland, 2016-02-17

ECLIECLI:NL:RBNNE:2016:612
Date17 Febrero 2016
Docket NumberC/17/140357 / HA ZA 15-66
CourtRechtbank Noord-Nederland (Neederland)

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht

Locatie Leeuwarden

zaaknummer / rolnummer: C/17/140357 / HA ZA 15-66

Vonnis van 17 februari 2016

in de zaak van

[de vrouw],

wonende te [woonplaats] ,

eiseres in conventie,

verweerster in reconventie,

advocaat mr. B.M. Speel-van Dijk te Beetsterzwaag,

tegen

[de man],

wonende te [woonplaats] ,

gedaagde in conventie,

eiser in reconventie,

advocaat mr. E. Leentjes te Groningen.

Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1 De procedure
1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • -

    het tussenvonnis van 6 mei 2015

  • -

    het proces-verbaal van comparitie van 12 januari 2016.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De feiten
2.1.

Partijen hebben in het kader van een affectieve relatie met elkaar samengewoond in de periode 1986 tot 2002. Na verbreking van de affectieve relatie heeft de vrouw nog tot januari 2004 met de man in de gezamenlijke woning gewoond. Daarna is zij uit de woning getrokken.

2.2.

Partijen hebben geen samenlevingsovereenkomst gesloten.

2.3.

De woning aan de [adres] is gezamenlijk eigendom van partijen. Na januari 2004 heeft de man het uitsluitend genot van de woning gehad. De man heeft vanaf die maand de op de woning betrekking hebbende lasten voor zijn rekening genomen.

2.4.

Partijen hebben samen in de vorm van een vennootschap onder firma de onderneming [naam onderneming] gedreven. De vennootschap onder firma is per 4 oktober 2006 omgezet in een commanditaire vennootschap.

3 Het geschil en de beoordeling in conventie en in reconventie
3.1.

Partijen twisten over de vermogensrechtelijke afwikkeling van hun relatie. De rechtbank zal hieronder de verschillende geschilpunten behandelen.

De woning

3.2.

Partijen zijn het erover eens dat de man (het aandeel van de vrouw in) de woning overneemt. Omdat partijen verschillen van mening over de waarde van de woning, zullen zij makelaar-taxateur [naam] uit [woonplaats] verzoeken om een taxatie op basis van de onderhandse verkoopwaarde op te stellen.

3.3.

Partijen verschillen van mening over de peildatum voor de waardering van de onroerende zaak. De vrouw stelt dat uitgegaan dient te worden van januari 2004, de maand dat zij uit de woning is vertrokken. Zij voert hiertoe aan dat de man de scheiding en deling van de woning getraineerd heeft.

3.4.

De man stelt zich op het standpunt dat, zoals gebruikelijk, dient te worden uitgegaan van de datum van de (juridische) verdeling.

3.5.

De rechtbank is van oordeel dat de vrouw onvoldoende heeft aangevoerd dat afwijking van een waardebepaling per datum verdeling rechtvaardigt. De rechtbank overweegt hierbij dat de vrouw ook zelf vanaf januari 2004 stappen, eventueel in rechte, had kunnen nemen om tot verdeling te komen, doch dit om haar moverende redenen heeft nagelaten.

3.6.

De rechtbank gaat er vanuit dat partijen thans samen [naam] opdracht zullen geven om de hierboven sub 3.2 aangegeven taxatie te verrichten, waarbij ook hetgeen de rechtbank hierna sub 3.15 zal overwegen wordt betrokken. Het nog op te stellen taxatierapport kan vervolgens bij akte in het geding worden gebracht.

Door de man in de onroerende zaak geïnvesteerde bedragen

3.7.

De man stelt dat bij de verdeling rekening dient te worden gehouden met bepaalde door hem in de onroerende zaak geïnvesteerde bedragen:

  • -

    eigen middelen bij aankoop € 77.389,04

  • -

    ruilverkaveling € 860,42

  • -

    aankoop weiland € 54.129,27 +

€ 132.378,73

3.8.

Dit wordt door de vrouw niet betwist. Dit betekent dat de vrouw in beginsel de helft van dit bedrag, dat is € 66.189,37, aan de man verschuldigd is.

3.9.

De man stelt voorts bedragen van in totaal € 102.726,46 aan investeringen aan de woning te hebben gedaan. Hij stelt dat de vrouw voor de helft hierin, dat is dus voor een bedrag van € 51.363,23, dient bij te dragen. Een specificatie van deze investeringen heeft de man overgelegd als productie 4 bij de conclusie van antwoord tevens conclusie van eis in reconventie. Uit dit overzicht volgt dat alle door de man gestelde investeringen - met uitzondering van de bouw van een schuur in 1997 (ten bedrage van in totaal € 35.962,09) - zijn gedaan, nadat de vrouw uit de woning is getrokken.

3.10.

De rechtbank zal in het onderstaande een onderscheid maken tussen de investeringen van de man in de schuur die voor het vertrek van de vrouw zijn gedaan en de door hem gedane investeringen na 2004.

3.11...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT