Uitspraak Nº C/18/199644 / KG ZA 20-148. Rechtbank Noord-Nederland, 2020-07-31
ECLI | ECLI:NL:RBNNE:2020:2670 |
Date | 31 Julio 2020 |
Docket Number | C/18/199644 / KG ZA 20-148 |
Court | Rechtbank Noord-Nederland (Neederland) |
vonnis
RECHTBANK NOORD-NEDERLANDAfdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/199644 / KG ZA 20-148
Vonnis in kort geding van 31 juli 2020
in de zaak van
MR. GERARD WILLEM BREUKER,
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [gedaagde in hoofdzaak] ,
kantoorhoudende te Groningen ,
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident tot voeging,
hierna te noemen: de curator,
advocaat: mr. T. van Dijken,
tegen
[gedaagde in hoofdzaak] ,
wonende te Groningen ,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident tot voeging,
hierna te noemen: [gedaagde in hoofdzaak] ,
advocaat: prof. mr. H. Loonstein,
met als interveniërende partijen:
wonende te Kropswolde,
2. [intervenient 2] ,
wonende te Izmir (Turkije),
in hun hoedanigheid van vereffenaars van de nalatenschap van wijlen [erflater] ,
eisers in het incident tot voeging,
hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen,
advocaat: prof. mr. H. Loonstein.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-
-
de dagvaarding d.d. 3 juli 2020 (met producties 1 t/m 19),
-
-
de producties 1 t/m 17 van [gedaagde in hoofdzaak] ,
-
-
de incidentele conclusie tot voeging van de kinderen,
-
-
de nadere producties 18 en 19 van [gedaagde in hoofdzaak] ,
-
-
de nadere producties 20 t/m 30 van de curator,
-
-
de mondelinge behandeling d.d. 14 juli 2020,
-
-
de pleitnota van de curator,
-
-
de pleitnota van [gedaagde in hoofdzaak] .
Ten slotte is vonnis bepaald.
[gedaagde in hoofdzaak] was tot aan diens overlijden op 17 december 2018 in gemeenschap van
goederen gehuwd met [erflater] (hierna te noemen: [erflater] ). Uit dit huwelijk zijn
twee kinderen geboren: [intervenient 1] en [intervenient 2] .
[gedaagde in hoofdzaak] is sinds 11 december 2001 eigenaar van het pand staande en gelegen aan de
[adres 1] te Groningen (hierna te noemen: het pand), kadastraal bekend gemeente
Groningen , [nummer ] . [gedaagde in hoofdzaak] woont in dit pand.
Op het pand zijn in verband met verstrekte geldleningen twee hypotheekrechten
gevestigd, een eerste hypotheekrecht ten behoeve van Van Lanschot Kempen Wealth
Management N.V. (hierna te noemen: Van Lanschot), gevestigd in een hypotheekakte d.d.
23 december 2004, alsmede een tweede hypotheekrecht van Fortis Bank Nederland N.V.,
thans ABN AMRO Bank N.V. (hierna te noemen: Fortis en ABN AMRO), gevestigd in een
hypotheekakte d.d. 22 april 2005.
Het (tweede) hypotheekrecht van ABN AMRO dient blijkens de betreffende
hypotheekakte tot zekerheid van hetgeen [gedaagde in hoofdzaak] alsmede [onderneming 1] (hierna
te noemen: [onderneming 1] ) op enig moment aan ABN AMRO verschuldigd is. Naast
het tweede hypotheekrecht op het pand heeft [gedaagde in hoofdzaak] aan ABN AMRO een borgstelling
verstrekt voor een bedrag van € 250.000,-. Het hypotheekrecht strekt tevens tot zekerheid
van hetgeen [gedaagde in hoofdzaak] uit hoofde van de borgstelling verschuldigd is.
De tussen Van Lanschot en [gedaagde in hoofdzaak] opgemaakte hypotheekakte bevat het volgende
beding inzake beheer en ontruiming:
Beheer en ontruiming
a. Indien de hypotheekgever in zijn verplichtingen jegens de bank in ernstige mate tekortschiet is de bank bevoegd het onderpand met machtiging van de voorzieningenrechter van de rechtbank in beheer te nemen.
b. De bank is bevoegd het onderpand onder zich te nemen, indien zulks met het oog op de executie vereist is. De hypotheekgever is alsdan verplicht het onderpand geheel te ontruimen en ter vrije beschikking van de bank te stellen.
(…)
De tussen Fortis en [gedaagde in hoofdzaak] opgemaakte hypotheekakte bevat het volgende beding
inzake beheer en ontruiming:
Beheer en ontruiming
a. Indien de kredietnemer en/of hypotheekgever in zijn/hun verplichtingen jegens de Bank tekortschiet is de Bank bevoegd het registergoed met machtiging van de voorzieningenrechter van de rechtbank in beheer te nemen.
b. De Bank is bevoegd het registergoed onder zich te nemen, indien zulks met het oog op de executie vereist is. De kredietnemer en/of hypotheekgever is/zijn alsdan verplicht het registergoed geheel te ontruimen en ter vrije beschikking van de Bank te stellen.
(…)
[onderneming 2] (hierna te noemen: [onderneming 2] ) was een
scheeps- en reparatiewerf, waarvan [gedaagde in hoofdzaak] - via [onderneming 3] (hierna te noemen: [onderneming 3]
) en [onderneming 1] - (indirect) bestuurder was.
[onderneming 2] is op 15 maart 2005 in staat van faillissement verklaard, waarbij mrs.
W.A. Entzinger en P.J. Fousert als curatoren zijn aangesteld.
Op vordering van de curatoren in het faillissement van [onderneming 2] heeft de
rechtbank Groningen bij vonnis van 30 juli 2008, onder meer, (i) voor recht verklaard dat
[gedaagde in hoofdzaak] , [onderneming 3] en [onderneming 1] (hierna samen ook te noemen: [gedaagde in hoofdzaak] c.s.)
hoofdelijk aansprakelijk zijn voor het boedeltekort in het faillissement van [onderneming 2] ,
gematigd tot 80%, (ii) [gedaagde in hoofdzaak] , [onderneming 3] en [onderneming 1] hoofdelijk veroordeeld
tot vergoeding van 80% van het boedeltekort, tot aan het vonnis begroot op € 6.032.815,01,
(iii) [gedaagde in hoofdzaak] , [onderneming 3] en [onderneming 1] hoofdelijk veroordeeld tot vergoeding van
80% van de resterende schulden voor zover deze niet door vereffening van de overige baten
kunnen worden voldaan en zoals deze zullen blijken na afwikkeling van het faillissement.
Zowel [gedaagde in hoofdzaak] c.s. als de curatoren in het faillissement van [onderneming 2] hebben
hoger beroep tegen dit vonnis ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Bij
eindarrest van 12 mei 2015 heeft het gerechtshof in principaal appèl het hoger beroep van
[gedaagde in hoofdzaak] c.s. verworpen en in incidenteel appèl het vonnis van de rechtbank van 30 juli 2018
vernietigd voor zover het bedrag van de vordering van de curatoren is gematigd tot 80% en,
opnieuw rechtdoende, deze vordering alsnog onverkort toegewezen.
[gedaagde in hoofdzaak] c.s. heeft bij de Hoge Raad cassatieberoep ingesteld tegen de door het
gerechtshof gewezen arresten. Hangende de cassatieprocedure is [onderneming 1] in
staat van faillissement verklaard, waarmee de procedure in cassatie ten aanzien van haar is
geschorst. Bij arrest van 11 november 2016 heeft de Hoge Raad, met toepassing van artikel
81 lid 1 RO, het cassatieberoep van [onderneming 3] en [gedaagde in hoofdzaak] verworpen.
De curatoren in het faillissement van [onderneming 2] hebben bij deze rechtbank een
verzoek tot faillietverklaring van [gedaagde in hoofdzaak] ingediend. De curatoren hebben ter onderbouwing van
de faillissementsaanvraag verwezen naar het veroordelend vonnis van de rechtbank van
30 juli 2008 op grond waarvan [gedaagde in hoofdzaak] aansprakelijk is voor het boedeltekort in het faillissement
van [onderneming 2] , dat enkele miljoenen euro's bedraagt en verder op de omstandigheid dat
[gedaagde in hoofdzaak] een lopende hypotheekschuld bij Van Lanschot heeft.
Bij vonnis van 22 mei 2018 heeft de rechtbank [gedaagde in hoofdzaak] in staat van faillissement
verklaard, met aanstelling van mr. Breuker voornoemd als curator. Hiertoe heeft de rechtbank
onder meer overwogen:
5. De rechtbank overweegt dat van de zijde van [gedaagde in hoofdzaak] niet is weersproken dat de boedel van het faillissement van [onderneming 2] op dit moment een tekort van enkele miljoenen kent waarvoor zij aansprakelijk is. Dat dit tekort kleiner of nihil had moeten zijn is weliswaar door [gedaagde in hoofdzaak] naar voren gebracht, maar is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende summierlijk gebleken. (…) Ook in deze procedure heeft [gedaagde in hoofdzaak] onvoldoende onderbouwd dat het boedeltekort van enkele miljoenen er (nagenoeg) niet is. De rechtbank neemt dat dan ook tot uitgangspunt van haar beoordeling.
6. Naast het boedeltekort van enkele miljoenen, waarvan niet weersproken is dat dat opeisbaar is op dit moment, heeft [gedaagde in hoofdzaak] haar hypotheekschuld. Weliswaar is die schuld niet opeisbaar aangezien zij aan haar lopende verplichtingen voldoet, maar voor het oordeel dat iemand in de toestand verkeerd van te hebben opgehouden te betalen is voldoende dat één schuld opeisbaar is. De opeisbare schuld is in dit geval zo groot, dat die alleen al het oordeel rechtvaardigt dat [gedaagde in hoofdzaak] in die toestand verkeerd. (…)
ABN AMRO heeft de curator bij brief van 6 juni 2018 medegedeeld:
"(…) In het kader van het faillissement van [onderneming 1] heeft de bank een vordering van EUR 215.847,31 exclusief rentekosten (6,45% per jaar) van 1-1-2012, op de boedel van [onderneming 1] Als zekerheid voor deze vordering gelden de volgende zekerheden:
* een bankhypotheek 1e resp. 2e in rang, groot EUR 1.050.000,- op het registergoed staande en gelegen aan de [adres 2] te Kolham , deels belast met erfpacht, en het registergoed staande en gelegen aan de [adres 1] te Groningen , voorbelast met maximaal EUR 1.000.000,--;
* een borgstelling ad EUR 250.000,-- afgegeven door mevrouw [gedaagde in hoofdzaak]
Op basis van voorgaande verzoeken wij om in ieder geval een vordering van de bank voor een bedrag van EUR 250.000,-- op te nemen op de lijst van voorlopig erkende schuldvorderingen in het faillissement van mevrouw [gedaagde in hoofdzaak] . (…)"
[gedaagde in hoofdzaak] heeft tegen het faillissementsvonnis hoger beroep...
Om verder te lezen
PROBEER HET UIT