Uitspraak Nº C/19/125207 KG RK 18-213. Rechtbank Noord-Nederland, 2019-01-22

ECLIECLI:NL:RBNNE:2019:223
Docket NumberC/19/125207 KG RK 18-213
Date22 Enero 2019
CourtRechtbank Noord-Nederland (Neederland)

beslissing

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Wrakingskamer

Locatie Assen

zaaknummer / rekestnummer: C/19/125207 / KG RK 18-213

Beslissing van 22 januari 2019

van de meervoudige kamer van de rechtbank op het verzoek van

[naam] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna te noemen: verzoeker,

strekkende tot de wraking van

mr. E.W. VAN WERINGH,

rechter in deze rechtbank,

hierna te noemen:

mr. Van Weringh.

1 De procedure
1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het proces-verbaal van 17 december 2018 waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld.

- de brief van verzoeker, ontvangen ter griffie op 4 januari 2019, met de daarbij gevoegde verklaring van [A] d.d. 31 december 2018;

- de ter zitting van 8 januari 2019 door verzoeker overgelegde spreekaantekeningen.

1.2.

Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:

  • -

    dhr. [verzoeker] , bijgestaan door dhr. [naam] van Stut-en-Steun;

  • -

    mr. E.W. van Weringh;

  • -

    mr. E.J.A.M. van den Akker, gemachtigde van de Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V. (hierna te noemen: NAM);

  • -

    mevr. [naam] , werkzaam bij NAM;

  • -

    mevr. [naam] (echtgenote van verzoeker);

  • -

    dhr. [naam] van de Groninger Bodem beweging als belangstellende.

2 Het wrakingsverzoek
2.1.

Het verzoek strekt tot wraking van mr. Van Weringh, rechter in de zaak met nummer 6549934 CV EXPL 17- 8616 tussen verzoeker en NAM.

2.2.

Verzoeker heeft blijkens het proces-verbaal van het ter zitting gedane verzoek, zoals schriftelijke toegelicht bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek, het volgende - samengevat - aan zijn verzoek ten grondslag gelegd.

2.3.

Verzoeker stelt dat mr. Van Wering partijdig is, dat hij zijn oordeel laat hangen naar de NAM en dat hij in zijn rechtszekerheid tekort is gedaan. Verzoeker stelt voorts dat hij van de rechter geen gelegenheid heeft gekregen de principiële punten (met name ten aanzien van artikel 6:177a BW), die hij wilde inbrengen, aan bod te laten komen. Verzoeker stelt dat hij ook geen gelegenheid gekregen om, zoals hij aan het begin van de zitting heeft verzocht, iets te zeggen over het bewijsvermoeden, terwijl de NAM die gelegenheid wel heeft gekregen.

Verzoeker heeft de hiervoor genoemde aspecten: rechtszekerheid, principiële punten, zoals artikel 6:177a BW en het rechtsvermoeden - in de ruimste zin van het woord: zowel het weerleggen als het wel/niet toepasbaar zijn - komen niet aan bod, partijdigheid van de rechter - zowel in objectieve zin als in subjectieve zin - en de rechter laat zijn oordeel hangen naar NAM, ter zitting nader toegelicht.

Verzoeker heeft daarnaast voorafgaande aan de zitting een getuigenverklaring van de heer [A] d.d. 31 december 2018 ingebracht, omdat naar zijn oordeel...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT