Uitspraak Nº HAA 17/3850. Rechtbank Noord-Holland, 2019-06-21

ECLIECLI:NL:RBNHO:2019:5294
Date21 Junio 2019
Docket NumberHAA 17/3850
CourtRechtbank Noord-Holland (Neederland)
RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 17/3850

uitspraak van de meervoudige kamer van 21 juni 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

en

het college van burgemeester en wethouders van Haarlem, verweerder

(gemachtigde: mr. C.A. Geleijnse).

Procesverloop

Bij besluit van 1 oktober 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder een verzoek van eiseres op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) gedeeltelijk ingewilligd en gedeeltelijk afgewezen.

Bij besluit van 25 augustus 2015 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Bij besluit van 19 oktober 2015 heeft verweerder het besluit van 25 augustus 2015 herzien en het bezwaar van eiseres gedeeltelijk gegrond verklaard.

Bij uitspraak van 10 april 2017 (zaaknummer HAA 15/3513, ECLI:NL:RBNHO:2017:3814) heeft deze rechtbank het hiertegen gerichte beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit van 25 augustus 2015 vernietigd en verweerder opgedragen om met inachtneming van hetgeen is overwogen in de uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres.

Bij besluit van 27 juli 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit van 1 oktober 2014 gehandhaafd.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiseres heeft toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 november 2018. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.A. Geleijnse. Voorts zijn namens verweerder verschenen mr. C. Laros-van der Jagt, M.A. Jonker en C. Groenendijk. Het beroep is ter zitting gezamenlijk behandeld met het beroep van eiseres met zaaknummer HAA 17/3265.

De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.

Overwegingen

1. Bij brief van 10 september 2014 heeft eiseres een verzoek om openbaarmaking van stukken op grond van de Wob bij verweerder ingediend. Zij heeft verweerder verzocht om toezending van een afschrift van de volgende documenten:

  1. Een kopie van het door de opdrachtgevers ondertekende opdrachtformulier met betrekking tot het onderzoek naar IV (informatievoorziening door PwC);

  2. Een kopie van de factuur betaald aan PwC voor het onderzoek fase 1;

  3. Een kopie van het definitieve rapport, reeds opgeleverd, door PwC;

  4. Een kopie van alle achterliggende documenten en rapportages met betrekking tot dit onderzoek;

  5. Een kopie van alle (e-mail)correspondentie tussen opdrachtgevers en opdrachtnemers met betrekking tot dit onderzoek.

Bij het primaire besluit heeft verweerder het verzoek van eiseres ingewilligd voor zover het betrekking heeft op document 2.

Met betrekking tot de onder 4 en 5 genoemde documenten heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat dergelijke documenten niet of niet meer bij hem berusten. In de uitspraak van 10 april 2017 heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen grond is voor het oordeel dat eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat het standpunt van verweerder onjuist is. Eiseres heeft tegen deze uitspraak geen hoger beroep ingesteld, zodat het primaire besluit voor zover dat ziet op de onder 4 en 5 genoemde documenten vaststaat.

Eiseres heeft ter zitting haar beroepsgrond waarin zij wederom het standpunt van verweerder dat deze niet over andere documenten beschikt ter discussie stelt, ingetrokken.

De rechtbank stelt vast dat dit geding beperkt is tot de onder 1 en 3 van het Wob-verzoek van eiseres genoemde documenten.

2. De rechtbank heeft - kort samengevat - in de uitspraak van 10 april 2017 ten aanzien van de documenten 1 (het opdrachtformulier) en 3 (het onderzoeksrapport) het beroep van eiseres gegrond verklaard en vooropgesteld dat verweerder in beginsel per document of onderdeel daarvan dient te motiveren of aan de belangen die zich tegen openbaarmaking verzetten doorslaggevend gewicht toekomt. Niet is gebleken dat verweerder per onderdeel van het opdrachtformulier of het onderzoeksrapport heeft beoordeeld of hij tot openbaarmaking kon overgaan. De rechtbank heeft ten aanzien van specifieke onderdelen en paragrafen van de stukken aangegeven dat niet deugdelijk is gemotiveerd waarom na weglakken van daarin genoemde gegevens de persoonlijke levenssfeer als bedoeld in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob in geding is. En tevens dat ten aanzien van alle onderdelen van de stukken niet deugdelijk is gemotiveerd dat het belang van voorkoming van onevenredige bevoordeling of benadeling als bedoeld in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob bij openbaarmaking daarvan in geding is.

3. Omdat raadsleden verweerder hebben verzocht om inzage in het onderzoeksrapport en in het opdrachtformulier, heeft verweerder vervolgens bij besluiten van 12 juni 2017, respectievelijk 20 juni 2017 besloten geheimhouding op grond van artikel 25, tweede lid, van de Gemeentewet op te leggen ten aanzien van deze stukken, vanwege de bescherming van de belangen als bedoeld in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en g van de Wob.

Gelet op de opgelegde geheimhouding, heeft verweerder het Wob-verzoek van eiseres tevens opgevat als een verzoek om opheffing van de geheimhouding ten aanzien van deze documenten.

4. Verweerder heeft de bezwaren ongegrond verklaard en het bestreden besluit gehandhaafd bij de nieuwe beslissing op het bezwaar van eiseres. Verweerder volhardt in zijn standpunt dat de belangen als genoemd in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en g, van de Wob in de weg staan aan (gedeeltelijke) openbaarmaking van het opdrachtformulier en het onderzoeksrapport. Verweerder heeft hierbij aansluiting gezocht bij de regeling zoals opgenomen in de Wet Huis voor klokkenluiders. Er is volgens verweerder dan ook geen aanleiding de - inmiddels opgelegde - geheimhouding op te heffen.

5.1

Eiseres voert aan dat de opgelegde geheimhouding niet rechtsgeldig is, omdat de besluiten van verweerder hiertoe niet in de eerstvolgende raadsvergadering zijn bekrachtigd door de raad. Die eis volgt volgens eiseres uit artikel 25, tweede en derde lid, van de Gemeentewet.

5.2

Verweerder stelt dat bekrachtiging van de geheimhouding op grond van artikel 25, derde lid, van de Gemeentewet niet aan de orde is, nu...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT