Uitspraak Nº K18/200250. Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 2019-09-24

ECLIECLI:NL:GHSHE:2019:3500
Docket NumberK18/200250
Date24 Septiembre 2019
CourtGerechtshof 's-Hertogenbosch (Nederland)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling strafrecht

Klachtnummer: K18/200250

Beschikking van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 24september 2019 inzake het beklag ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering van:

[naam klaagster],

wonende te [plaats],

hierna te noemen: klaagster,

bijgestaan door mr. H. Mink, advocaat te Oost-Souburg (gemeente Vlissingen),

over de beslissing van de officier van justitie van het arrondissementsparket Zeeland-West-Brabant tot het niet vervolgen van:

[naam beklaagde],

gevestigd te [plaats],

hierna te noemen: beklaagde,

wegens dood door schuld.

De feitelijke gang van zaken.

In 2017 is de zoon van klaagster (hierna: de zoon), verdronken in het zwembad te [plaats].

Naar aanleiding van de verdrinking van de zoon heeft het openbaar ministerie de dood van de jongen onderzocht en heeft hiervan een proces-verbaal van onderzoek laten opstellen.

Op 9 april 2018 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de officier van justitie, een medewerkster van het parket, een politieambtenaar enerzijds en klaagster en haar advocaat en de oma van de zoon, anderzijds. In dit gesprek is medegedeeld dat het openbaar ministerie beklaagde en/of (een van) haar medewerkers niet strafrechtelijk zal vervolgen.

Hierop is namens klaagster bij brief van 3 juli 2018 een klaagschrift ingediend bij het hof, ingekomen ter griffie van het hof op 4 juli 2018, met het verzoek de vervolging te bevelen.

De advocaat-generaal heeft in het schriftelijk verslag van 18 september 2018 het hof geadviseerd het beklag af te wijzen.

Bij brief van 24 oktober 2018, ingekomen ter griffie van het hof op 30 oktober 2018, heeft klaagster gereageerd op het schriftelijk advies en ambtsbericht. Ter onderbouwing van haar reactie heeft klaagster bijlagen meegestuurd.

Op 6 november 2018 is het klaagschrift in raadkamer van het hof behandeld in aanwezigheid van klaagster en haar advocaat.

Bij tussenbeschikking van het hof van 4 december 2018 is het onderzoek heropend en is de behandeling van de klacht voor onbepaalde tijd aangehouden ten behoeve van het horen door de raadsheer-commissaris van [getuige 1] als getuige.

Op 8 januari 2019 heeft klaagster een aantal foto’s aan het hof toegezonden. Op de foto’s is volgens klaagster te zien dat de zoon verwondingen op zijn lichaam heeft.

Op 25 februari 2019 is genoemde [getuige 1] door de raadsheer-commissaris als getuige gehoord. Van dit verhoor is een proces-verbaal opgemaakt. Dit proces-verbaal is in het dossier gevoegd.

Op 21 mei 2019 zou het klaagschrift in raadkamer van het hof behandeld worden. Op verzoek van de advocaat van klaagster is deze behandeling aangehouden tot de raadkamer van 25 juni 2019.

Op 25 juni 2019 is het klaagschrift in raadkamer van het hof behandeld in aanwezigheid van klaagster en haar advocaat.

De advocaat-generaal heeft gepersisteerd bij het schriftelijk verslag.

De beoordeling.

I. De klacht

Inhoud van het klaagschrift:

Klaagster kan zich niet vinden in de beslissing van het openbaar ministerie om beklaagde en/of individuele medewerkers van beklaagde niet te vervolgen wegens dood door schuld. Zij houdt beklaagde verantwoordelijk voor de verdrinkingsdood van haar zoon in het zwembad. Klaagster voert hiertoe het volgende aan.

De forensisch arts [naam arts 1], die het lichaam van de zoon heeft onderzocht, heeft erg snel en mogelijk onzorgvuldig conclusies getrokken omtrent de doodsoorzaak: een epileptische aanval. Deze stellige conclusie is van invloed geweest op het verdere verloop van de zaak. Opvallend is dat geen sectie op het lichaam van de zoon heeft plaatsgevonden. Ofschoon de zoon een epileptische aandoening had, kon hij zelfstandig zwemmen, zo luidde het advies van zijn behandelend neuroloog [naam arts 2]. Voorts had de zoon al geruime tijd geen aanval meer gehad. Voor de situatie van de zoon is kenmerkend dat hij een aanval altijd voelde aankomen en dus nog naar de kant van het zwembad had kunnen gaan. Klaagster betwijfelt dan ook dat een epileptische aanval tot de verdrinking heeft geleid. Het te snel aannemen van de epilepsieaanval als doodsoorzaak wordt onderbouwd door een brief van [naam arts 2], de rapportage van de Regionale Uitvoeringsdienst (RUD) Zeeland en een rapport van arts en forensisch patholoog [naam arts 3].

Klaagster wijst er verder op dat alternatieve oorzaken voor de verdrinking, anders dan ten gevolge van een epileptische aanval, niet, althans onvoldoende zijn onderzocht, zodat het openbaar ministerie op het moment van indiening van het klaagschrift ook niet kan vaststellen of er sprake is geweest van een strafbaar feit. De verdrinking kan bijvoorbeeld ook het gevolg zijn geweest van een spelletje dat de kinderen in het bad speelden, terwijl mogelijk (eventueel daarnaast) voldoende en/of adequaat toezicht bij het betreffende bad, het bad waarin de zoon is verdronken, ontbrak.

Er is volgens klaagster voorts onvoldoende aandacht geweest voor het hypothetische scenario van spelletjes zoals het ‘zo lang mogelijk de adem inhouden’. Klaagster vindt het opmerkelijk dat niet alle kinderen zijn gehoord en heeft het hof verzocht dit alsnog te doen. Verder wordt gesteld dat het lastig is een indicatie te geven van de daadwerkelijke duur van een verdrinking. Een overlijden door verdrinking duurt blijkens de door de patholoog aangehaalde wetenschappelijke literatuur in...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT