Uitspraak Nº K18/220498. Gerechtshof Den Haag, 2020-12-09

ECLIECLI:NL:GHDHA:2020:2344
Date09 Diciembre 2020
Docket NumberK18/220498
CourtGerechtshof Den Haag (Nederland)

GERECHTSHOF DEN HAAG

raadkamer beklagzaken

BESCHIKKING

gegeven op het beklag, op grond van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), ingediend door:

[klager], in zijn hoedanigheid van U.S. Receiver van zowel IB Capital FX (NZ) LLP) als de aan IB Capital verbonden natuurlijke personen [] en [], alsook als vertegenwoordiger van de voormalige cliënten van- en investeerders in (onder meer) IB Capital,

klager,

in deze zaak woonplaats kiezende ten kantore van zijn raadslieden mr. G.J. van Oosten, mr. J.P. de Korte,

mr. S.G.C. Bocxe en mr. M.D. Rijnsburger, advocaten te Amsterdam.

1 Het verloop van de procedure
1.1

Onderzoek en transactie

Op 18 februari 2016 is de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) onder leiding van het Functioneel Parket en het Landelijk Parket van het Openbaar Ministerie gestart met een strafrechtelijk onderzoek naar ING Bank NV (hierna ook: ING), onder de naam Houston. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft het Openbaar Ministerie geoordeeld dat ING zich in de periode van 1 januari 2010 tot en met 21 december 2016 in Nederland schuldig heeft gemaakt aan overtreding van een aantal bepalingen van de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme (hierna: Wwft), meermalen gepleegd, terwijl hiervan een gewoonte is gemaakt, en aan schuldwitwassen.

Door het Openbaar Ministerie is aan ING een transactie van € 775.000.000,= aangeboden, bestaande uit een boete van

€ 675.000.000,= en uit ontneming van € 100.000.000,= aan wederrechtelijk verkregen voordeel. ING heeft het aanbod geaccepteerd en dit heeft geleid tot de Transactieovereenkomst Houston d.d. 3 september 2018.

1.2

Het beklag

Het klaagschrift is op 30 november 2018 door het hof ontvangen. Het beklag richtte zich tegen voornoemde beslissing van het Openbaar Ministerie om ING Bank NV, beklaagde, niet te vervolgen.

1.3

Eerste zitting

De meervoudige beklagkamer heeft op 22 mei 2019 het klaagschrift in raadkamer behandeld. Klager is niet verschenen. Als raadslieden van klager zijn verschenen mr. G.J. van Oosten, mr. J.P. de Korte, mr. G.J. Wilts en mr. M.D. Rijnsburger. Op deze zitting is de ontvankelijkheid van klager behandeld. De raadslieden hebben het beklag met betrekking tot de ontvankelijkheid toegelicht. Beklaagde ING is niet opgeroepen voor deze zitting.

Na deze zitting in raadkamer heeft er een schriftelijke ronde plaatsgevonden.

Bij tussenbeschikking van 30 september 2019 heeft het hof klager ontvankelijk verklaard in het beklag (met betrekking tot beklaagde ING). Het hof heeft toen de behandeling van het beklag aangehouden tot 18 december 2019 en de advocaat-generaal verzocht het hof te informeren over de stukken van het onderliggende dossier en het hof tenminste een omschrijving te geven van wat het onderzoek Houston behelst. Voorts heeft het hof de advocaat-generaal verzocht de onderliggende stukken, in ieder geval de stukken waarnaar in het Feitenrelaas Houston wordt verwezen en waarop het Openbaar Ministerie de beoordeling heeft gebaseerd, aan het hof ter beschikking te stellen. Het hof heeft daarbij aangegeven dat de voorzitter van het hof, met inachtneming van artikel 12f Sv, na kennisneming van het dossier zal bepalen welke stukken aan klager en zijn raadslieden (al dan niet geanonimiseerd) ter beschikking worden gesteld of ter inzage worden aangeboden.

1.4

Het dossier

Op 11 november 2019 heeft het hof de - in de visie van het Openbaar Ministerie meest relevante - stukken van de advocaat-generaal ontvangen. Deze staan beschreven in de brief van de advocaat-generaal aan het hof van 11 november 2019.

In de eerste plaats is een index verstrekt, die een overzicht geeft van de inhoud van het gehele dossier, in het bijzonder:

- de verrichte ambtshandelingen, van zowel de ambtshandelingen in het corruptieonderzoek, alsook van die in het (voor de onderhavige zaak relevante) niet-melders-onderzoek, waarin vermoedens van niet of te laat melden van ongebruikelijke transacties, het onvoldoende monitoren van cliënten en het faciliteren van witwassen zijn uitgewerkt;

- de bijzondere opsporingsmiddelen die in de loop van het onderzoek zijn ingezet;

- de getuigenverhoren, van zowel de gehoorde getuigen in het corruptieonderzoek, alsook in het (voor de onderhavige zaak relevante) niet-melders-onderzoek;

- de taps en de tapverbalen;

- relevante documenten.

Als tweede bijlage werd een overzichtsproces-verbaal gevoegd. Dit proces-verbaal is gebaseerd op de in het kader van dit onderzoek geschreven processen-verbaal van ambtshandeling. Het geeft een:

- overzicht van de verdachte ING en verdenkingen die tegen deze verdachte bestaan;

- beschrijving van de opbouw van het dossier;

- overzicht van de formele opsporingshandelingen die in het kader van dit onderzoek zijn verricht.

Het Feitenrelaas en de Beoordeling van het Openbaar Ministerie zijn gebaseerd op het zogenoemde niet-melders-onderzoek.

Bij brief van 3 december 2019 (met bijgevoegd voormelde brief van de advocaat-generaal) heeft het hof klager geïnformeerd over de voortgang van de beklagzaak.

Het hof heeft bepaald dat klager kennis moet kunnen nemen van de stukken die het hof van de advocaat-generaal had ontvangen en die door de advocaat-generaal nader zijn beschreven. Het hof heeft de advocaat-generaal verzocht de privacygevoelige informatie uit de stukken te verwijderen en waar nodig de stukken te anonimiseren.

Het hof heeft voorts geoordeeld dat alle onderliggende processtukken aan het hof ter beschikking dienden te worden gesteld en heeft de advocaat-generaal verzocht daarvoor zorg te dragen. Het hof heeft daarbij aangegeven dat na kennisneming van het hele dossier de voorzitter – met inachtneming van artikel 12f Sv – zal bepalen of klager ook kennis mag nemen van die aanvullende stukken. Dit betekende dat de voorgenomen zitting van 18 december 2019 geen doorgang kon vinden.

De advocaat-generaal heeft op 6 december 2019 aan het verzoek van het hof voldaan om het gehele dossier Houston aan te leveren.

Vervolgens is klager opgeroepen voor de zitting in raadkamer van 18 maart 2020, teneinde het beklag nader toe te lichten. Aan klager is inzage verleend in de – inmiddels geanonimiseerde – stukken die door de advocaat-generaal op 11 november 2019 aan het hof zijn verstrekt.

Het hof heeft kennisgenomen van de brief mr. J.P. de Korte d.d. 6 maart 2020 met betrekking tot – onder meer - de inzage van stukken.

Het hof heeft kennisgenomen van de brief per e-mail van de advocaat-generaal d.d. 12 maart 2020, met bijgevoegd het ambtsbericht van de officieren van justitie bij het Functioneel Parket te Rotterdam d.d. 10 maart 2020. Daarin is antwoord gegeven op de vraag van het hof op welke stukken de transactieovereenkomst in het onderzoek Houston precies is gebaseerd. De advocaat-generaal heeft aangegeven dat het hof thans beschikt over méér stukken dan waarop de transactie is gebaseerd. Deze brief (met bijlage) is per e-mail op 18 maart 2020 doorgestuurd naar klager.

In verband met de coronamaatregelen kon de zitting van 18 maart 2020 eveneens geen doorgang vinden.

Bij brief van 14 april 2020 heeft het hof klager geïnformeerd over de voortgang van de beklagzaak. Het hof heeft de advocaat-generaal om een nader standpunt ten aanzien van de omvang van het inzagerecht gevraagd. Vervolgens is bepaald dat klager in de gelegenheid zal worden gesteld daarop te reageren en dat het hof ten slotte zal beslissen of, en zo ja in hoeverre nog verdere inzage in de stukken wordt verleend en op welke wijze dat zal geschieden. In de brief is vermeld dat (de raadslieden van) klager op 17 juni 2020 in de gelegenheid wordt/worden gesteld het klaagschrift nader toe te lichten dan wel om het klaagschrift voor die datum schriftelijk toe te lichten.

Bij brief van 24 april 2020 (aanvankelijk abusievelijk gedateerd 11 november 2019) heeft de advocaat-generaal een nader standpunt ingenomen over de omvang van de op de zaak betrekking hebbende stukken, alsmede van welke stukken klager in de visie van het Openbaar Ministerie kan kennisnemen en van welke niet.

De advocaat-generaal is van oordeel dat het hof door het Openbaar Ministerie volledig is geïnformeerd. De omvang van het procesdossier beperkt zich volgens de advocaat-generaal tot de stukken die door de officieren van justitie in hun aanvullende ambtsbericht van 10 maart 2020 zijn genoemd, zijnde de stukken waarop de transactie tussen de ING en het Openbaar Ministerie is gebaseerd. De stukken die niet ten grondslag liggen aan de transactie (dat zijn de stukken die geen onderdeel uitmaken van het niet-meldersdeel) dienen volgens de advocaat-generaal buiten beschouwing van de onderhavige procedure te blijven. De advocaat-generaal heeft vervolgens een nader standpunt ingenomen met betrekking tot de inzage in de stukken, verdeeld in drie categorieën.

Op 29 april 2020 is klager door het hof in de gelegenheid gesteld om vóór 13 mei 2020 schriftelijk te reageren op het nadere standpunt van de advocaat-generaal.

Het hof heeft kennisgenomen van het e-mailbericht van mr. G.J. Wilts, inhoudende een verzoek om informatie en stukken. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de reactie daarop van de advocaat-generaal d.d. 1 mei 2020.

Het hof heeft kennisgenomen van de reactie van mr. J.P. de Korte d.d. 12 mei 2020 op het standpunt van de advocaat-generaal.

Bij brief van 25 mei 2020 heeft het hof met inachtneming van het bepaalde in artikel 12f lid 2 Sv geoordeeld dat volstaan kan worden met het verlenen van (verdere) inzage aan klager en zijn raadslieden in de (geanonimiseerde) stukken van het dossier, zoals door de advocaat-generaal geadviseerd in haar nadere standpunt van 24 april 2020, te weten de door haar genoemde stukken in categorie 1 en 3.

1.5

Tweede zitting

De meervoudige...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT