Uitspraak Nº LEE 15-3035, 16-3830 en 16-4020. Rechtbank Noord-Nederland, 2017-04-12

ECLIECLI:NL:RBNNE:2017:1403
Date12 Abril 2017
Docket NumberLEE 15-3035, 16-3830 en 16-4020
CourtRechtbank Noord-Nederland (Neederland)
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummers: LEE 15/3035, 16/3830 en 16/4020

uitspraak van de meervoudige kamer van 12 april 2017 in de zaken tussen

[eisers] , beide gevestigd te [plaats], eisers,

(gemachtigde: mr. I. van der Meer),

en

het college van gedeputeerde staten van Groningen, verweerder,

(gemachtigde: mr. W.R. van der Velde).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde belanghebbende], te Westerbroek, derde-belanghebbende,

(gemachtigde: mr. L.S. Berends).

Procesverloop

Inzake LEE 15/3035

Bij besluit van 24 oktober 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder onder verwijzing naar een aan eisers verleende gedoogbeschikking het verzoek om handhaving van derde-belanghebbende gedeeltelijk afgewezen onder de gelijktijdige oplegging van lasten onder dwangsom aan eisers.

Bij besluit van 23 juni 2015 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaarschrift van derde-belanghebbende gegrond verklaard, in die zin dat aan de gedoogbeschikking aanvullende voorwaarden zijn verbonden onder de gelijktijdige oplegging van lasten onder dwangsom aan eisers.

Tegen dit besluit hebben eisers beroep ingesteld.

Bij besluit van 6 mei 2015 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder besloten tot invordering van de door eisers verbeurde dwangsom ter hoogte van € 2.000,--.

Bij besluit van 3 september 2015 (het bestreden besluit 3) heeft verweerder besloten tot invordering van de door eisers verbeurde dwangsom ter hoogte van € 7.000,--.

Bij besluit van 17 september 2015 (het bestreden besluit 4) heeft verweerder besloten tot invordering van de door eisers verbeurde dwangsom ter hoogte van € 9.000,--.

Bij besluit van 6 oktober 2015 (het bestreden besluit 5) heeft verweerder besloten tot invordering van de door eisers verbeurde dwangsom ter hoogte van € 13.000,--.

Bij besluit van 20 oktober 2015 (het bestreden besluit 6) heeft verweerder besloten tot invordering van de door eisers verbeurde dwangsom ter hoogte van € 2.500,--.

Bij besluit van 18 november 2015 (het bestreden besluit 7) heeft verweerder besloten tot invordering van de door eisers verbeurde dwangsom ter hoogte van € 5.000,--.

Bij besluit van 9 december 2015 (het bestreden besluit 8) heeft verweerder besloten tot invordering van de door eisers verbeurde dwangsom ter hoogte van € 16.000,--.

Bij besluit van 15 januari 2016 (het bestreden besluit 9) heeft verweerder besloten tot invordering van de door eisers verbeurde dwangsom ter hoogte van € 20.000,--.

Bij besluit van 2 maart 2016 (het bestreden besluit 10) heeft verweerder besloten tot invordering van de door eisers verbeurde dwangsom ter hoogte van € 9.000,--.

Bij besluit van 11 maart 2016 (het bestreden besluit 11) heeft verweerder besloten tot invordering van de door eisers verbeurde dwangsom ter hoogte van € 85.000,--.

Bij besluit van 14 april 2016 (het bestreden besluit 12) heeft verweerder besloten tot invordering van de door eisers verbeurde dwangsom ter hoogte van € 21.000,--.

Bij besluit van 21 juni 2016 heeft verweerder geweigerd om een milieuvergunning aan eisers te verlenen voor het oprichten en in werking hebben van een scheepswerf voor nieuwbouw en reparatie op de percelen [adres]

Bij besluit van 30 juni 2016 (het bestreden besluit 13) heeft verweerder besloten tot invordering van de door eisers verbeurde dwangsom ter hoogte van € 100.000,--.

Bij besluit van 12 juli 2016 heeft verweerder een last onder dwangsom tot beëindiging van de scheepswerfactiviteiten per 1 januari 2017 aan eisers opgelegd, onder wijziging en gedeeltelijke intrekking van het bestreden besluit 1.

Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep van eisers van rechtswege mede betrekking op dit besluit.

Bij besluit van 1 september 2016 (het bestreden besluit 14) heeft verweerder besloten tot invordering van de door eisers verbeurde dwangsom ter hoogte van € 2.500,--.

Bij besluit van 27 september 2016 (het bestreden besluit 15) heeft verweerder besloten tot invordering van de door eisers verbeurde dwangsom ter hoogte van € 20.000,--.

Bij besluit van 10 oktober 2016 (het bestreden besluit 16) heeft verweerder besloten tot invordering van de door eisers verbeurde dwangsom ter hoogte van € 7.500,--.

Bij besluit van 17 november 2016 (het bestreden besluit 17) heeft verweerder besloten tot invordering van de door eisers verbeurde dwangsom ter hoogte van € 2.500,--.

Bij besluit van 28 november 2016 (het bestreden besluit 18) heeft verweerder besloten tot invordering van de door eisers verbeurde dwangsom ter hoogte van € 5.000,--.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: de StAB) heeft deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 23 februari 2016 en 25 mei 2016. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. Bij brieven van 3 november 2016 en 17 november 2016 heeft de StAB aanvullend gereageerd.

Inzake LEE 16/3830

Bij besluit van 26 april 2016 (het bestreden besluit 19) heeft verweerder een verhoogde last onder dwangsom aan eisers opgelegd.

Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 7 juni 2016 een bezwaarschrift bij verweerder ingediend. De gronden van bezwaar zijn bij brief van 3 augustus 2016 aangevuld. Daarbij hebben eisers aan verweerder verzocht om dit bezwaarschrift ingevolge artikel 7:1a van de Awb door te sturen naar de rechtbank om dit bezwaar als rechtstreeks beroep af te doen.

Bij besluit van 21 september 2016 (het bestreden besluit 20) heeft verweerder besloten tot invordering van de door eisers verbeurde dwangsom ter hoogte van € 100.000,--.

Verweerder heeft bij brief van 23 september 2016 ingestemd met dit verzoek en het bezwaarschrift van eisers als beroepschrift doorgezonden aan de rechtbank.

Bij besluit van 28 november 2016 (het bestreden besluit 21) heeft verweerder een nogmaals verhoogde last onder dwangsom aan eisers opgelegd.

Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 2 januari 2017 een bezwaarschrift bij verweerder ingediend. Daarbij hebben eisers aan verweerder verzocht om dit bezwaar ingevolge artikel 7:1a van de Awb door te sturen naar de rechtbank om dit bezwaar als rechtstreeks beroep af te doen.

Verweerder heeft bij brief van 24 januari 2017 ingestemd met dit verzoek en het bezwaarschrift van eisers als beroepschrift doorgezonden aan de rechtbank.

Inzake LEE 16/4020

Bij besluit van 12 juli 2016 (het bestreden besluit 22) heeft verweerder een verhoogde last onder dwangsom aan eisers opgelegd.

Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 27 september 2016 een bezwaarschrift bij verweerder ingediend. Daarbij hebben eisers aan verweerder verzocht om dit bezwaarschrift ingevolge artikel 7:1a van de Awb door te sturen naar de rechtbank om dit bezwaar als rechtstreeks beroep af te doen.

Verweerder heeft bij brief van 13 oktober 2016 ingestemd met dit verzoek en het bezwaarschrift van eisers als beroepschrift doorgezonden aan de rechtbank.

Bij besluit van 23 december 2016 heeft verweerder de last onder verhoogde dwangsom

d.d. 26 april 2016, de last onder verhoogde dwangsom d.d. 12 juli 2016 en de last onder nogmaals verhoogde dwangsom d.d. 28 november 2016 met ingang van 1 januari 2017 ingetrokken.

Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb heeft het beroep van eisers van rechtswege mede betrekking op dit besluit.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

De zaken zijn gelijktijdig behandeld met de zaak onder het procedurenummer LEE 15/2765 op de zitting van 26 januari 2017.

Eisers zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigde, mr. E.F. van der Goot en [naam].

Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. R.J.B. Caderius van Veen, S. Wiardi, A.G. van Kempen en E.D. Reijnen.

Derde-belanghebbende is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.

Voor het doen van uitspraak zijn de zaken met de procedurenummers LEE 15/3035, 16/3830 en 16/4020 vervolgens weer gesplitst van de zaak met het procedurenummer LEE 15/2765.

Overwegingen
Feiten en omstandigheden

1. Bij haar oordeelsvorming betrekt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden.

Inzake LEE 15/3035

1.1.

Omstreeks juli 2009 is door [naam] een scheepswerf opgericht en in werking gesteld zonder de daartoe benodigde vergunning op grond van artikel 8.1 van de Wet milieubeheer (Wm).

1.2.

Op 12 september 2009 zijn klachten van diverse omwonenden, waaronder derde-belanghebbende, wegens het verspreiden van slijpstof en geluidsoverlast door een toezichthouder van de provincie Groningen als terecht beoordeeld.

1.3.

Op 3 november 2009 is door voormelde besloten vennootschappen een gezamenlijke aanvraag ingediend bij verweerder voor een oprichtingsvergunning, als bedoeld in artikel 8.1 van de Wm. Het betreft een aanvraag voor het oprichten van een inrichting voor de bouw van schepen met een langs de waterlijn te meten lengte van 25 meter of meer, sectiebouw, scheepsreparatie, consultancy en algemene staalbouw op de locatie [adres] De aanvraag is nadien vele malen gewijzigd waarbij even zovele (gewijzigde) akoestische onderzoeken zijn gevoegd van WNP Raadgevende Ingenieurs (hierna: WNP).

1.4.

Bij besluit van 16 november 2009 heeft verweerder een partieel handhavingsbesluit genomen waarbij het zonder vergunning oprichten en in werking hebben van een scheepswerf onder voorwaarden wordt gedoogd onder het gelijktijdig opleggen van lasten onder dwangsom.

1.5.

Op 6 maart 2010 heeft verweerder een ontwerp-oprichtingsvergunning Wm gepubliceerd.

1.6.

Derde-belanghebbende heeft bij brief van 14 april 2010 een zienswijze bij verweerder ingediend naar aanleiding van de...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT