Uitspraak Nº NL19.19626-E. Rechtbank Den Haag, 2020-04-30

ECLIECLI:NL:RBDHA:2020:4042
Docket NumberNL19.19626-E
Date30 Abril 2020
CourtRechtbank Den Haag (Neederland)

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht

Bestuursrecht

zaaknummer: NL19.19626-E

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 april 2020 in de zaak tussen [eiser]

, eiser

V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. G.

van Reemst),

en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Procesverloop

Bij besluit van 16 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.19627, plaatsgevonden op 12 september 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. W. Boelens, als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen N. Fictoor. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Bij tussenuitspraak van 21 januari 2020 (NL19.19626-T) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen.

Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak bij brief van 28 februari 2020 de motivering van het bestreden besluit aangevuld.

Eiser heeft hierop op 16 april 2020 een schriftelijke zienswijze gegeven.

De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Overwegingen Inleiding
  1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 24 augustus 2011 en 15 augustus 2012.1

  2. In de bedoelde tussenuitspraak staat het iMMO-rapport van 2 maart 2018, welk rapport eiser heeft ingebracht ter ondersteuning van zijn asielrelaas, centraal. De rechtbank neemt in de tussenuitspraak, samengevat, in aanmerking dat iMMO een integrale beoordeling maakt van al het voorliggende medisch steunbewijs. Dit verklaart naar het oordeel van de rechtbank dat iMMO tot de eindconclusie ‘typerend’ komt, ondanks dat er in zijn totaliteit maar eenmaal een lichamelijke afwijking als ‘typerend’ is aangemerkt. Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank in de tussenuitspraak dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat het iMMO-rapport niet naar inhoud inzichtelijk en concludent is. Verweerder heeft verder met de gegeven motivering dat de conclusies van het iMMO niet uitsluiten dat er aan de littekens en fysieke klachten van eiser ook andere oorzaken ten grondslag kunnen liggen – en zonder enig oordeel van een medicus – afgezet tegen het door de ABRvS in de uitspraken van 27 juni 20182 geschetste beoordelingskader, niet voorbij kunnen gaan aan dit iMMO-rapport. Temeer, omdat iMMO heeft omschreven dat van de door eiser gestelde martelmethoden bekend is dat zij bij voorkeur worden toegepast in Ethiopië en omdat ‘typerend’ de op één na sterkste kwalificatie betreft. Ook de omstandigheid dat het geloofwaardigheidsoordeel omtrent eisers asielrelaas in een eerdere procedure in rechte is vast komen te staan, kan niet afdoen aan het voorgaande, omdat de omstandigheid dat een besluit in rechte onaantastbaar is geworden niet met zich brengt dat de feiten en omstandigheden die aan dit besluit ten grondslag liggen, in rechte zijn komen vast te staan. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan, hetzij met een aanvullende motivering, al dan niet na het alsnog inwinnen van nader medisch deskundig advies, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beschikking, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit.

Aanvullende motivering bestreden besluit

3. Verweerder heeft naar aanleiding van de tussenuitspraak de motivering van het bestreden besluit aangevuld. Verweerder overweegt, samengevat, dat het rapport van iMMO naar inhoud en inzichtelijkheid niet inzichtelijk en concludent is, omdat iMMO bij de beoordeling van eisers lichamelijke klachten ten onrechte zijn relaas als uitgangspunt heeft genomen. Dit is niet in overeenstemming met rechtspraak van de ABRvS.3 Bovendien acht verweerder de conclusie van iMMO over de niet-aangeboren vitamine B1-deficiëntie niet inzichtelijk en concludent. Uit het rapport volgt dat er geen aanwijzingen zijn dat het

gehoor- en zichtverlies en de klachten aan de nek en eiser zijn ledemaat zijn gelegen in een

1. ECLI:NL:RVS:2011:BR5704 en ECLI:NL:RVS:2012:BX4694.

2 ECLI:NL:RVS:2018:2084, 2085 en 2086.

3 Verweerder wijst op de uitspraken van 27 juni 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2085) en van 7 februari 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:404).

gewelddadige oorzaak. De lichamelijke klachten worden vervolgens toegeschreven aan een vitamine B1-tekort, terwijl dat tekort niet is vastgesteld. Daarbij wordt gewezen op de duur en de erbarmelijke omstandigheden waaronder eiser werd vastgehouden, zonder dat de duur is geconcretiseerd. iMMO verwijst verder ter onderbouwing van het punt dat de gehoor- en zichtbeperkingen geen aangeboren afwijkingen zijn, naar informatie van [organisatie 1] die niet meer te vinden is en zonder concreet te maken hoe die informatie verband houdt met eiser. iMMO begeeft zich ook overigens met deze verwijzing buiten haar veld van (medische) deskundigheid. De stelling van iMMO dat een vitamine B1-deficiëntie niet voorkomt in Afrika en dat deze alleen zou zijn beschreven bij gevangenen en psychiatrisch patiënten vindt geen bevestiging in de door iMMO aangehaalde informatie van WHO. Integendeel, er wordt een ontkrachting van de stelling gevonden in de publicatie, nu hieruit blijkt dat een vitamine B1-deficiëntie wel degelijk en zelfs op aanzienlijke schaal voorkomt in Afrika (tevens meer specifiek in Ethiopië), onder andere ten gevolge van een te eenzijdig dieet. Voor zover de lichamelijke klachten van eiser het gevolg zouden zijn van een vitamine B1-deficiëntie, dan kan de motivering van iMMO waarom deze “tegen de achtergrond van deze geciteerde WHO publicatie” als “typerend” worden geacht voor het relaas van eiser, terwijl de individuele symptomen van de vitamine B1-deficiëntie ieder voor zich als “zeer consistent met” zijn geïnterpreteerd, niet worden aangemerkt als steekhoudend of concludent.4 Omdat de conclusie - dat de gestelde vitamine B1-deficiëntie “typerend” is voor het relaas van eiser - niet voldoet aan de daaraan te stellen vereisten, kan de eindconclusie dat de lichamelijke klachten van eiser “typerend” zouden zijn volgens verweerder ook geen stand houden. Er is dan ook geen sprake van een integrale beoordeling daarbij. Gelet op het voorgaande concludeert verweerder aanvullend dat de conclusie van het iMMO-rapport onvoldoende inzichtelijk en concludent is. Daarom kan het rapport van iMMO niet dienen als medisch steunbewijs. Verder ziet verweerder - kort gezegd - geen aanleiding nader onderzoek te verrichten naar het verband tussen eisers medische klachten en de door hem gestelde oorzaak daarvan.

Zienswijze eiser

4. Eiser voert aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat het iMMO- rapport niet inzichtelijk en concludent is, en verwijst daartoe allereerst naar het schrijven van iMMO van 14 april 2020. Hieruit blijkt dat iMMO niet is uitgegaan van het asielrelaas zoals eiser dat naar voren heeft gebracht, maar juist dat iMMO de conclusie heeft gebaseerd op basis van de medische bevindingen. Verder blijkt hieruit op welke wijze iMMO tot de conclusie is gekomen dat de diagnose “persisterende gevolgen van vitamine B1-deficientie” “typerend” is voor het asielrelaas en ook waarom de algemene evaluatie van de bevindingen van het lichamelijk onderzoek “typerend” is voor het asielrelaas. Bovendien benadrukt iMMO dat ook naar aanleiding van het psychiatrisch/psychologisch onderzoek geconcludeerd is dat de psychische klachten specifiek zijn en qua aard en inhoud nadrukkelijk passen bij het gestelde ondergane geweld. De PTSS is “typerend” voor het gestelde in het relaas. Het gegeven dat zowel de bevindingen van het lichamelijk onderzoek als van het psychiatrisch/psychologisch onderzoek beiden als “typerend” worden geclassificeerd, maakt de eindconclusie “typerend” sterker. Als verweerder deze (medische) conclusies van iMMO had willen bestrijden, dan had verweerder zelf een medische deskundige...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT