Uitspraak Nº NL20.5500 20.5502 20.5504 20.5506. Rechtbank Den Haag, 2020-07-21

ECLIECLI:NL:RBDHA:2020:6893
Date21 Julio 2020
Docket NumberNL20.5500 20.5502 20.5504 20.5506
CourtRechtbank Den Haag (Neederland)
RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummers: NL20.5500, NL20.5502, NL20.5504 en NL20.5506


uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen
[eiser] ,

geboren op [geboortedatum 1] ,

V-nummer: [V-nummer 1] ,

eiser,

en zijn drie minderjarige dochters:

[eiseres 1] ,

geboren op [geboortedatum 2] ,

V-nummer: [V-nummer 2] ,

[eiseres 2] ,

geboren op [geboortedatum 3]

V-nummer: [V-nummer 3] ,

[eiseres 3] ,

geboren op [geboortedatum 4] ,

V-nummer: [V-nummer 4] ,

allen van Syrische nationaliteit,

eiseressen,

(gemachtigde: mr. B. Wegelin),

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. P.P. Zweedijk).

Procesverloop

Bij besluit van 27 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) ingetrokken met terugwerkende kracht tot 28 maart 2015.

Daarnaast is eisers aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a van de Vw.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Eiser heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Bij drie afzonderlijke besluiten van eveneens 27 februari 2020 heeft verweerder de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel, ingediend op 4 juli 2018, van eiseressen, niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a van de Vw.

Eiseressen hebben tegen voormelde drie afzonderlijke besluiten eveneens beroep ingesteld. Eiseressen hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de verzoeken om een voorlopige voorziening met zaaknummers NL20.5501, NL20.5503, NL20.5505 en NL20.5507, plaatsgevonden op 14 juli 2020. Eiser en de gestelde derde echtgenote van eiser ( [naam echtgenote] ) zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Via een telefonische verbinding was als tolk mevrouw L. Makadam aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De feiten

1. De rechtbank betrekt de volgende feiten bij haar beoordeling.

1.1

Eiser heeft op 28 maart 2015 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de zin van artikel 28 van de Vw ingediend. Bij besluit van 11 mei 2015 is deze aanvraag ingewilligd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b van de Vw, geldig met ingang van 28 maart 2015 tot 28 maart 2020.

1.2

Op 3 mei 2017 heeft [naam echtgenote] een asielaanvraag ingediend. Tijdens haar gehoor op 2 augustus 2017 heeft zij verklaard dat zij samen met haar echtgenoot (eiser) en zijn kinderen (eiseressen) ongeveer acht of negen maanden in Griekenland heeft verbleven en dat eiser samen met eiseressen ten tijde van haar asielaanvraag en het gehoor nog daar verbleef. Haar aanvraag is bij besluit van 17 oktober 2017 niet-ontvankelijk verklaard vanwege de internationale bescherming die zij in Griekenland geniet. Dit besluit had ook betrekking op [dochter] , geboren op 10 mei 2017. Zij heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Dit beroep is bij uitspraak van 9 november 2017 door deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, ongegrond verklaard (NL17.10910). Vervolgens is voormelde uitspraak door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) op 4 juni 2018 bevestigd (201709099/1/V3).

1.3

Op 4 juli 2018 hebben eiseressen een asielaanvraag ingediend. Naar aanleiding van de onder 1.2 vermelde informatie van [echtgenote] en de asielaanvragen van eiseressen is verweerder een onderzoek bij de Griekse autoriteiten gestart.

1.4

Dit onderzoek heeft geleid tot een brief van de Griekse autoriteiten van 12 oktober 2018. Hieruit blijkt dat eiser op 20 februari 2015 een asielaanvraag heeft ingediend bij de Griekse autoriteiten en dat hij op dezelfde dag een vluchtelingenstatus toegekend heeft gekregen en aan hem een verblijfsvergunning is verleend, geldig van 20 februari 2015 tot 20 februari 2018. Verder blijkt uit deze brief dat hij op 22 januari 2018 om vernieuwing van zijn verblijfsvergunning heeft gevraagd. Hij heeft een nieuwe verblijfsvergunning gekregen, geldig van 21 februari 2018 tot 20 februari 2021. Tevens is uit dit onderzoek gebleken dat eiseressen als vluchteling zijn aangemerkt en dat de Griekse autoriteiten aan hen een verblijfsvergunning hebben toegekend die geldig is van 13 september 2016 tot 13 september 2019. Daarnaast is naar voren gekomen dat aan [naam echtgenote] een vluchtelingenstatus is toegekend en dat aan haar een verblijfsvergunning is verleend, geldig van 13 september 2016 tot 13 september 2019.

2. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser onjuiste gegevens heeft verstrekt, dan wel gegevens heeft achtergehouden, terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen of het verlengen van de geldigheidsduur daarvan zouden hebben geleid. Hij heeft verzwegen dat hij sinds 20 februari 2015 internationale bescherming geniet van de Griekse autoriteiten. Dit leidt tot de conclusie dat wanneer deze gegevens bekend zouden zijn geweest ten tijde van de datum van de vergunningverlening aan eiser geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd zou zijn verleend op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, van de Vw.

Verweerder heeft de asielaanvragen van eiseressen bij besluiten van 27 februari 2020 niet-ontvankelijk verklaard vanwege de internationale bescherming die zij in Griekenland genieten.

3. Daarnaast heeft verweerder zich op het standpunt gesteld er ten aanzien van eiser bij terugkeer naar het land van herkomst geen actuele schending van het Vluchtelingenverdrag (Verdrag betreffende de status van vluchtelingen, Genève, 28 juli 1951) plaats zal vinden of dat er een reëel risico zal worden gelopen op ernstige schade zoals bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b van de Vw. Ook heeft verweerder beslist dat het intrekken van eisers verblijfsvergunning niet in strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).

Ten aanzien van eiseressen heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan mag worden uitgegaan dat de lidstaten van de Europese Unie (EU), de Europese Economische Ruimte en Zwitserland de verplichtingen uit hoofde van het Vluchtelingenverdrag, artikel 3 van het EVRM en artikel 3 van het VN-antifolterverdrag (Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke en onterende behandeling of bestraffing) naleven. Eiseressen hebben niet met concrete aanwijzingen aannemelijk gemaakt dat Griekenland zijn internationale verplichtingen niet nakomt.

Intrekking verblijfsvergunning

4. De eerste vraag die beantwoord dient te worden is of...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT