Uitspraak Nº NL20.8404. Rechtbank Den Haag, 2020-04-29

ECLIECLI:NL:RBDHA:2020:3880
Date29 Abril 2020
Docket NumberNL20.8404
CourtRechtbank Den Haag (Neederland)
RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch

Bestuursrecht

zaaknummer: NL20.8404


uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[verzoekster] , geboren op [geboortedatum] 1980, verzoekster,

V-nummer: [V-nummer] ,

alias: [verzoekster] , geboren op [geboortedatum] 1977 en van onbekende nationaliteit,

mede namens haar minderjarige kind:

[verzoekster] , geboren op [geboortedatum] 2015,

V-nummer: [V-nummer] ,

beiden van Nigeriaanse nationaliteit,

gezamenlijk ook te noemen: verzoekers,

(gemachtigde: mr. F. Bouyaghjdane),

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.
Procesverloop

Bij besluit van 7 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).

Verzoekers hebben tegen het bestreden besluit op 8 april 2020 beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht om voorlopige voorzieningen te treffen. Het beroep is geregistreerd onder zaaknummer NL20.8403.

De voorzieningenrechter heeft op 24 april 2020 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

2. Op grond van artikel 8:83, vierde lid, Awb kan de voorzieningenrechter, indien onverwijlde spoed dat vereist en partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad, uitspraak doen zonder zitting. De voorzieningenrechter acht in dit geval termen aanwezig om van vorenbedoelde bevoegdheid gebruik te maken.

3. Uit het bestreden besluit volgt dat verzoekers de behandeling van het beroep niet in Nederland mogen afwachten. Verzoekers hebben derhalve een spoedeisend belang bij de verzochte voorziening.

4. In geschil is of verweerder de aanvraag van verzoekers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling heeft hoeven nemen omdat in dit geval Italië verantwoordelijk is voor hun verzoek om internationale bescherming. In het onderhavige geval heeft verweerder de Italiaanse autoriteiten op 19 december 2019 verzocht om verzoekers over te nemen op grond van artikel 12, eerste en vierde lid, van de Dublinverordening (Vo 604/2013). De autoriteiten van Italië hebben niet tijdig op het verzoek om overname gereageerd, zodat daarmee sinds 20 februari 2020 de verantwoordelijkheid van Italië vaststaat. Op 2 maart 2020 heeft Italië tevens middels een claimakkoord op grond van het vierde lid van artikel 12 van de Dublinverordening bevestigd akkoord te gaan met de verantwoordelijkheid voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming van verzoekster en haar minderjarige dochter.

5. Getoetst moet worden of de overdracht verboden moet worden omdat het beroep een redelijke kans van slagen heeft.

6. Allereerst oordeelt de voorzieningenrechter dat het beroep van verzoekers op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU) in de zaak Chavez‑Vilchez e.a. tegen Nederland (ECLI:EU:C:2017:354) van 10 mei 2017 niet slaagt. Uit dit arrest volgt dat een derdelander, die ouder is van een minderjarig Nederlands kind, aanspraak kan maken op een afgeleid verblijfsrecht in de Europese Unie (EU) indien aan twee voorwaarden wordt voldaan, te weten dat: (1) de derdelander een minderjarig kind heeft dat in het bezit is van een nationaliteit van een lidstaat van de EU; en (2) dat tussen de derdelander en het kind een zodanige afhankelijkheidsverhouding bestaat dat het kind gedwongen zou zijn het grondgebied van de EU te verlaten als aan de derdelander een verblijfsrecht wordt geweigerd. In het geval van verzoekers bezit de minderjarige dochter van verzoekster niet de nationaliteit van een lidstaat van de EU, zodat niet wordt niet voldaan aan de eerste voorwaarde van het arrest Chavez-Vilchez. De minderjarige dochter van verzoekster bezit immers de Nigeriaanse nationaliteit. Gesteld is door verzoekers dat zij sinds 26 februari 2020 in de basisregistratie personen (BRP) staan ingeschreven bij de partner van verzoekster in Amsterdam, die voornemens is om de minderjarige dochter van verzoekster te erkennen en aan de rechter het ouderlijk gezag over het...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT