Uitspraak Nº ROE 19/540. Rechtbank Limburg, 2019-03-22

ECLIECLI:NL:RBLIM:2019:2684
Docket NumberROE 19/540
Date22 Marzo 2019
RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB 19/540

uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 maart 2019 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

Center Parcs Europe N.V. en

Center Parcs Netherlands N.V., te Capelle aan den IJssel, verzoeksters

(gemachtigden: mr. F.J. Webbink en mr. E.C. Hoogendijk)

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Horst aan de Maas, verweerder (gemachtigde: mr. M.H.P. Bullens).

Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen: Speulhof B.V., te America (gemachtigde mr. J.L. Stoop).

Procesverloop

Bij besluit van 10 januari 2019 (hierna: het primaire besluit) heeft verweerder, voor zover hier in geding, aan Speulhof B.V. (hierna: vergunninghoudster) voor de duur van tien jaar een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van logiesgebouwen voor het huisvesten van maximaal 300 arbeidsmigranten met bijbehorende voorzieningen (een beheerdersruimte, een wasruimte en een sportveld) op het perceel aan de Peelheideweg 10 te America (gemeente Horst aan de Maas).

Verzoeksters hebben tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij hebben tevens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2019. Verzoeksters hebben zich laten vertegenwoordigen door [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] en hun gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam 4] , [naam 5] en [naam 6] . Vergunninghoudster heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 7] en haar gemachtigde.

Overwegingen

1. Op het perceel Peelheideweg 10 te America is het bestemmingsplan ‘Buitengebied Horst aan de Maas’ (het bestemmingsplan) van toepassing. Het perceel heeft – voor zover van belang – de bestemming ‘agrarisch met waarden’. Vergunninghoudster is voornemens om er voor maximaal tien jaar een huisvestingslocatie voor maximaal 300 arbeidsmigranten met bijbehorende voorzieningen te realiseren. De arbeidsmigranten zullen werkzaam zijn voor het naastgelegen moederbedrijf [bedrijfsnaam] aan de [adres] te [plaatsnaam] .

2. Bij het primaire besluit heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning verleend voor de activiteit ‘het bouwen van een bouwwerk’ (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, hierna: Wabo). Omdat de voorgenomen bebouwing is gesitueerd buiten het in het bestemmingsplan opgenomen bouwvlak, is tevens vergunning verleend voor de activiteit ‘het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan’ (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo). Verweerder heeft bij dit laatste toepassing gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 2°, van de Wabo in samenhang met onderdeel 11 van artikel 4 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor), omdat het om een tijdelijke omgevingsvergunning gaat. Verweerder heeft zijn standpunt dat de verlening niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening onderbouwd met een bij de aanvraag gevoegde ruimtelijke motivering van Beusmans & Jansen van 7 januari 2019.

3. Verzoeksters hebben bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit en het onderhavige verzoek ingediend. Center Parcs Netherlands N.V. exploiteert in de directe omgeving van de voorgenomen huisvestingslocatie twee vakantieparken (‘Het Meerdal’ en ‘Limburgse Peel’). Center Parcs Europe N.V. is de bestuurder van Center Parcs Netherlands N.V. Zij vrezen dat hun gasten hinder zullen ondervinden van de aanlegwerkzaamheden en de bouw van de logiesgebouwen. Daarnaast vrezen zij dat de huisvestingslocatie, door verzoeksters bestempeld als een enorme bouwmassa dan wel een complete woonwijk, zal leiden tot een verstoring van de vakantiebeleving van hun gasten. Ter onderbouwing van het verzoek hebben verzoeksters gesteld dat hun verzoek een redelijke kans van slagen heeft en hiertoe verwezen naar de gronden van bezwaar. In die gronden is – kort en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat:

a. a)verweerder de aanvraag onvoldoende op volledigheid heeft getoetst;

b)ten onrechte voor de in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo genoemde activiteit een omgevingsvergunning is verleend, omdat sprake is van strijd met het Bouwbesluit 2012 en de redelijke eisen van welstand;

c)ten onrechte een omgevingsvergunning is verleend voor de in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo genoemde activiteit. Verweerder heeft in dit verband ten onrechte toepassing gegeven aan de zogenoemde ‘kruimelgevallenregeling’ van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo. Niet alleen wordt niet voldaan aan de voorwaarden voor het toepassen van de regeling, er is bovendien sprake van strijd met een goede ruimtelijke ordening en;

d)dat verweerder hun belangen onvoldoende in zijn besluitvorming niet heeft meegewogen en zij ten onrechte niet zijn gekend bij de totstandkoming van het primaire besluit.

4. De gronden van het verzoek, het verweerschrift en het verhandelde ter zitting zijn betrokken in de navolgende beoordeling.

5. In de navolgende beoordeling zal de voorzieningenrechter ten eerste ingaan op een aantal formele aspecten, waarna een bespreking van de activiteiten waarvoor een omgevingsvergunning is verleend en de zorgvuldigheid van de besluitvorming, zal volgen.

6. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.

7. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan, onder meer indien tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

8. De voorzieningenrechter stelt voorop dat tot het treffen van een voorlopige voorziening in het algemeen slechts aanleiding zal bestaan, indien op grond van de beschikbare gegevens moet worden geoordeeld dat zonder die voorziening het voor de indiener van een verzoek uit een besluit voortkomend nadeel onevenredig is in verhouding tot het met dat besluit te dienen belang. Daarbij gaat het om een afweging van de belangen van de indiener van het verzoek bij een onverwijlde voorziening tegen de belangen die zijn gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. In het kader van deze belangenafweging speelt een rol of het beroep een redelijke kans van slagen heeft. De rechtmatigheidstoets van het primaire besluit maakt daar een onderdeel van uit. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank op geen enkele wijze in een bodemprocedure.

9. De voorzieningenrechter stelt vast dat aan de eerste twee in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb geformuleerde formele vereisten is voldaan. Verzoeksters hebben bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit en deze rechtbank kan bevoegd worden om van de hoofdzaak kennis te nemen.

spoedeisend belang’

10. Volgens verweerder hebben verzoeksters geen spoedeisend belang, omdat het hier om een tijdelijke vergunning gaat. De voorzieningenrechter deelt dit standpunt niet. Gelet op de omstandigheden dat...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT