Uitspraak Nº ROT 16/3740. Rechtbank Rotterdam, 2018-05-24

ECLIECLI:NL:RBROT:2018:3955
Docket NumberROT 16/3740
Date24 Mayo 2018
Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1

zaaknummer: ROT 16/3740

uitspraak van de meervoudige kamer van 24 mei 2018 in de zaak tussen Koninklijke PostNL B.V. (PostNL), te Den Haag, eiseres,

gemachtigden: mr. drs. D.P. Kuipers en mr. drs. P.M. Waszink,

en

de Autoriteit Consument en Markt (ACM), verweerster,

gemachtigden: mr. W.T. Algera, mr. A. Mearadji en mr. R. Timmermans.

Als derde partijen in het geding hebben deelgenomen

Van Straaten Post B.V. (VSP), te Nieuwegein,

en

Intrapost B.V. (IP), te ’s-Hertogenbosch,

gemachtigden van VSP en IP: mr. M.J. Osse.

Procesverloop

Bij besluit van 28 september 2015 heeft ACM aan PostNL een last onder dwangsom opgelegd met betrekking tot het binnen tien werkdagen op non-discriminatoire wijze transparant en kenbaar maken van de tarieven en voorwaarden die zijn opgenomen in de interne Tarieven Brochure 2015 aan postvervoerbedrijven.

Bij besluit van 16 oktober 2015 (het primaire besluit) heeft ACM het besluit van 28 september 2015 ingetrokken en PostNL een last onder dwangsom opgelegd met de volgende inhoud:

PostNL dient de tarieven en voorwaarden die zijn genoemd in randnummer 64 van dit besluit, alsmede toekomstige wijzigingen in deze tarieven en voorwaarden, op non-discriminatoire wijze transparant en kenbaar te maken aan postvervoerbedrijven (als bedoeld in artikel 9 van de Postwet 2009) die bij hem postvervoer afnemen dan wel te kennen geven dat postvervoer te willen afnemen. Deze tarieven en voorwaarden dienen correct, actueel en voor postvervoerbedrijven eenvoudig te raadplegen te zijn.

PostNL dient deze last binnen vijftien werkdagen na dagtekening van dit besluit te hebben uitgevoerd. Indien PostNL hier niet aan voldoet, verbeurt hij een dwangsom van € 100.000,- per dag met een maximum van € 1.000.000,-.

PostNL informeert ACM uiterlijk op de laatste dag van de begunstigingstermijn schriftelijk over de wijze waarop hij aan de last heeft voldaan.

Bij besluit van 26 april 2016 (het bestreden besluit) heeft ACM de bezwaren van PostNL tegen het primaire besluit ongegrond verklaard, met uitzondering van het bezwaar ten aanzien van de dienst Teaser en Reminder. ACM heeft onderdeel I van het primaire besluit voor zover het ziet op het bekendmaken van de speciale voorwaarden en tarieven van de dienst Teaser en Reminder herroepen en het primaire besluit voor het overige gehandhaafd. ACM heeft daarbij het verzoek om vergoeding van de kosten die PostNL in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken afgewezen, omdat de gedeeltelijke herroeping niet samenhangt met een aan ACM te wijten onrechtmatigheid, maar met een verandering van feiten en omstandigheden na de primaire last.

PostNL heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Bij brief van 18 juli 2016 heeft PostNL een aanvullend beroepschrift ingediend.

Bij brief van 4 augustus 2016 heeft ACM stukken ingediend en heeft zij met betrekking tot een aantal stukken gevraagd om toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dit zowel met betrekking tot haar eigen vertrouwelijkheidsclaim als een aanvullende vertrouwelijkheidsclaim van PostNL, die in het vertrouwelijke dossier met een andere kleur is gemarkeerd.

Bij brief van 20 oktober 2016 hebben VSP en IP een schriftelijke uiteenzetting over de zaak gegeven en een aantal stukken ingediend.

Bij brief van 7 november 2017 heeft ACM een verweerschrift ingediend.

ACM heeft de rechtbank bij brief van 15 maart 2017 verzocht de zaak aan te houden vanwege een uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) van 8 november 2016 (ECLI:NL:CBB:2016:311) in het hoger beroep van PostNL tegen een uitspraak van de rechtbank van 4 februari 2016 (ECLI:NL:RBROT:2016:823) die ziet op een eerdere lastoplegging aan PostNL in verband met de door PostNL gehanteerde voorwaarde uniform afzenderadres. De rechtbank heeft het verzoek ingewilligd.

Een enkelvoudige kamer van de rechtbank heeft op 30 maart 2017 tijdens een regiezitting met partijen afspraken gemaakt over het te volgen tijdpad in deze en andere zaken van PostNL. In (een uittreksel van) het proces-verbaal van deze regiezitting is het tijdpad in deze zaak vastgelegd, waarin is bepaald binnen welke termijnen partijen bepaalde geschriften indienen en die erin moet resulteren dat vanaf 15 november 2017 een zogenoemde stand still-periode geldt waarin geen stukken meer worden uitgewisseld tot de in het eerste kwartaal van 2018 te plannen zitting. Voorts is daarin neergelegd dat partijen akkoord zullen gaan met kennisneming door de meervoudige kamer die de zaak afdoet van stukken waarvan wordt geoordeeld dat beperkte kennisneming in de zin van artikel 8:29 van de Awb gerechtvaardigd is.

Bij brief van 15 juni 2017 heeft ACM bericht dat zij in deze zaak geen nieuw besluit zal nemen.

De rechter-commissaris heeft op 9 januari 2018 de vertrouwelijkheidsclaim van ACM gehonoreerd en de aanvullende vertrouwelijkheidsclaims, voor zover die door ACM namens PostNL zijn ingebracht, afgewezen.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 maart 2018. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Voorts zijn verschenen [naam], werkzaam bij PostNL, drs. P.J. Hoogendoorn en ir. G.C. Boogert, beiden werkzaam bij ACM, en [naam] van VSP.

Overwegingen

Wettelijk kader

1.1.

In artikel 4:8, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, voordat een bestuursorgaan een beschikking geeft waartegen een belanghebbende die de beschikking niet heeft aangevraagd naar verwachting bedenkingen zal hebben, het die belanghebbende in de gelegenheid stelt zijn zienswijze naar voren te brengen indien: (a) de beschikking zou steunen op gegevens over feiten en belangen die de belanghebbende betreffen, en (b) die gegevens niet door de belanghebbende zelf ter zake zijn verstrekt.

Uit artikel 5:32 van de Awb volgt dat een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom kan opleggen.

1.2.

Artikel 9, eerste lid, eerste volzin, van de Postwet 2009, dat deel uit maakte van hoofdstuk 3 “Onderlinge dienstverlening”, bepaalde tot 1 augustus 2017 dat indien een postvervoerbedrijf, dat beschikt over een netwerk waarmee poststukken op ten minste vijf dagen per week kunnen worden bezorgd op alle adressen in Nederland, met gebruikmaking van dat netwerk postvervoer verricht tegen speciale voorwaarden en tarieven, hij dit postvervoer voor andere postvervoerbedrijven verricht tegen non-discriminatoire en transparante voorwaarden en tarieven ten opzichte van andere afzenders en andere postvervoerbedrijven. In het derde lid was bepaald dat een postvervoerbedrijf als bedoeld in het eerste lid ervoor zorgt dat de geldende speciale voorwaarden en tarieven voor eenieder kenbaar zijn.

In artikel 48, eerste lid, van de Postwet 2009 is bepaald dat ACM bevoegd is tot oplegging van een last onder bestuursdwang ter handhaving van de bij of krachtens deze wet gestelde verplichtingen, met uitzondering van de verplichtingen bij of krachtens hoofdstuk 11.

1.3.

In artikel 12r, tweede lid, van de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt (de Instellingswet) is bepaald dat een last onder dwangsom geldt voor een door ACM te bepalen termijn van ten hoogste twee jaren.

1.4

Met ingang van 1 augustus 2017 is artikel 9 van de Postwet 2009 komen te vervallen en is het besluit Marktanalyse 24-uurs zakelijke post in werking getreden. Daaraan voorafgaand heeft de minister van Economische Zaken de Beleidsregel over het ex ante toezicht op grond van de Postwet 2009 (Stcrt. 2016, nr. 70314: de Beleidsregel) vastgesteld. In artikel 3, tweede lid, van de Beleidsregel is neergelegd dat ACM aan het postvervoerbedrijf met aanmerkelijke marktmacht geen verplichtingen oplegt die: (a) verder gaan dan nodig is om andere postvervoerbedrijven op de afgebakende relevante markt in staat te stellen op de lange termijn te concurreren met het postvervoerbedrijf met aanmerkelijke marktmacht, of (b) het effect hebben dat de financiële situatie van het postvervoerbedrijf met aanmerkelijke marktmacht zodanig verstoord wordt dat financiële instabiliteit dreigt.

Onderzoek en besluitvorming door ACM

2. PostNL is veruit de grootste vervoerder van zakelijke post in Nederland. Zij kwalificeert als een postvervoerbedrijf dat beschikt over een netwerk waarmee poststukken op ten minste vijf dagen per week kunnen worden bezorgd op alle adressen in Nederland, als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Postwet 2009. VSP en IP zijn postvervoerbedrijven die post die zij door gebrek aan netwerk niet zelf kunnen bezorgen, aanleveren aan bij PostNL.

3.1.

Naar aanleiding van tariefaanpassingen van PostNL per 2015 hebben VSP en IP aan ACM verzocht om handhavend op te treden. ACM heeft naar aanleiding van dit verzoek verschillende onderzoeken verricht. Eerder heeft ACM onderzoek verricht naar twee onderwerpen van tarifering, die zijn aangekondigd in het Tarievenboekje 2015: de toeslag afwijkende vormgeving en de dienst Diverse Afzenderadressen (DivA). ACM heeft zich in dat onderzoek op het standpunt gesteld dat PostNL heeft gehandeld in strijd met het in artikel 9, eerste lid, van de Postwet 2009 neergelegde discriminatieverbod. In die zaak heeft de rechtbank uitspraak gedaan op 25 januari 2018 (ECLI:NL:RBROT:2018:374 en ECLI:NL:RBROT:2018:375). In het hier voorliggende geval ziet het onderzoek op de in artikel 9 van de Postwet 2009 neergelegde transparantieverplichting en het kenbaarheidsvereiste.

3.2.

ACM heeft ten aanzien van de uitleg van artikel 9 van de Postwet 2009 vooropgesteld dat de eis van transparantie niet met zich brengt dat PostNL haar contracten met zakelijke klanten openbaar zou moeten maken, maar dat voldoende is dat eenieder een...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT