Uitspraak Nº ROT 19/1017. Rechtbank Rotterdam, 2020-01-24

ECLIECLI:NL:RBROT:2020:549
Docket NumberROT 19/1017
Date24 Enero 2020
Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht

zaaknummer: ROT 19/1017

uitspraak van de meervoudige kamer van 24 januari 2020 in de zaak tussen [eiser] , te Rotterdam, eiser,

gemachtigde: mr. J. Nieuwstraten,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. M.R. Keyser.

Procesverloop

Bij besluit van 8 juni 2018 (primair besluit I) heeft verweerder eisers bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) herzien over de periode van 1 februari 2017 tot en met

31 december 2017 en een bedrag van € 7.634,99 teruggevorderd.

Bij besluit van 11 juni 2018 (primair besluit II) heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiser op grond van de Pw ingetrokken per 21 februari 2018 en over de periode van

1 februari 2018 tot en met 30 april 2018 een bedrag van € 642,68 teruggevorderd.

Bij besluit van 11 juni 2018 (primair besluit III) heeft verweerder, onder intrekking van primair besluit II, de bijstandsuitkering van eiser ingetrokken per 21 februari 2018 en over de periode van 1 februari 2018 tot en met 31 maart 2018 een bedrag van

€ 642,68 teruggevorderd.

Bij besluit van 9 juli 2018 (primair besluit IV) heeft verweerder de netto vordering over 2017 van € 7.634,99 verhoogd met een bedrag van € 2.029,26 aan belastingen en premies.

Bij besluit van 21 januari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen primair besluit I gedeeltelijk gegrond verklaard en de bezwaren van eiser tegen de primaire besluiten III en IV ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 december 2019. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen
1.1

Eiser ontvangt sinds 1 januari 2012 een bijstandsuitkering voor levensonderhoud, laatstelijk op grond van de Pw, naar de norm voor een alleenstaande. Naar aanleiding van een onderzoek naar de rechtmatigheid van eisers uitkering heeft verweerder eiser gevraagd afschriften van zijn bank- en spaarrekeningen in te leveren. Ook is op 26 februari 2018 een gesprek met eiser gevoerd. Uit de door eiser verstrekte bankafschriften blijkt dat eiser in de periode van 1 februari 2017 tot en met 30 april 2017, in juli 2017, en in de periode van

1 september 2017 tot en met 31 december 2017 bedragen in gokinstellingen heeft gepind. Verder blijkt uit de bankafschriften dat eiser in de maanden januari 2017, maart 2017, oktober 2017 en december 2017 contante stortingen op zijn rekening heeft ontvangen. Ook heeft eiser in de maanden februari 2017, maart 2017, juni 2017, augustus 2017 en oktober 2017 bijschrijvingen van derden ontvangen. De bevindingen van het rechtmatigheidsonderzoek zijn neergelegd in de rapportage bestuursrechtelijk onderzoek van 6 april 2018.

1.2

Daarnaast is gebleken dat eiser sinds 21 februari 2018 inkomsten uit arbeid heeft die de voor hem geldende bijstandsnorm overschrijden. In verband hiermee heeft verweerder eisers recht op bijstand per 21 februari 2018 ingetrokken en de bijstand over de periode van

1 februari 2018 tot en met 31 maart 2018 teruggevorderd.

2. Verweerder heeft, met overneming van het advies van de algemene bezwaarschriftencommissie, aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser in strijd met de op hem rustende inlichtingenverplichting niet heeft gemeld dat hij in de periode van 1 februari 2017 tot en met 31 december 2017 gokactiviteiten heeft verricht en contante stortingen en bijschrijvingen van derden op zijn bankrekening heeft ontvangen.

Het recht op bijstand is in de maanden waarin pintransacties in gokinstellingen hebben plaatsgevonden niet vast te stellen en de door eiser ontvangen contante stortingen en bijschrijvingen moeten, behoudens de bijschrijvingen op 14 juni 2017 en 9 augustus 2017, als inkomsten worden toegerekend aan de maanden waarin deze zijn ontvangen. Verder heeft eiser over de periode van 21 februari 2018 tot en met 31 maart 2018 bijstand ontvangen, terwijl hij inkomsten genoot die hoger waren dan de voor hem geldende bijstandsnorm. Hierdoor is aan eiser een te hoog bedrag aan bijstand verleend. Volgens verweerder is geen sprake van...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT