Uitspraak Nº WAHV 200.163.164. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 2017-03-03

ECLIECLI:NL:GHARL:2017:1777
Date03 Marzo 2017
Docket NumberWAHV 200.163.164
CourtGerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Nederland)

WAHV 200.163.164

3 maart 2017

CJIB 175730833

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

locatie Leeuwarden

Arrest

op het hoger beroep tegen de beslissing

van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag

van 8 december 2014

betreffende

[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),

wonende te [woonplaats] .

Het tussenarrest

Het hof heeft in de onderhavige zaak op 31 oktober 2016 een tussenarrest gewezen.
De inhoud van dat arrest wordt als ingelast beschouwd.

Het verdere procesverloop

De betrokkene is bij voornoemd tussenarrest in de gelegenheid gesteld gronden in te dienen tegen de beslissing van de officier van justitie. Bij brief van 26 november 2016 heeft de betrokkene van die gelegenheid gebruikgemaakt.

De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld op de ingediende gronden te reageren. Van die gelegenheid is geen gebruikgemaakt. De zaak is vervolgens verwezen naar de meervoudige kamer van het hof.

Beoordeling

1. Op de gronden zoals vermeld in voornoemd tussenarrest zal het hof de beslissing van de kantonrechter vernietigen. Hetgeen overigens tegen de beslissing van de kantonrechter is aangevoerd, behoeft daarom geen bespreking meer. Ter beoordeling van het hof is nu het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie d.d. 26 december 2013. Bij die beslissing is het beroep van de betrokkene tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaard.

2. De betrokkene stelt zich op het standpunt dat het beroep tegen de inleidende beschikking ten onrechte ongegrond is verklaard. De betrokkene voert daartoe onder meer aan dat de officier van justitie hem in de gelegenheid had moeten stellen om op een hoorzitting zijn bezwaren toe te lichten. Van de mogelijkheid die op de inleidende beschikking wordt geboden om telefonisch te worden gehoord, heeft de betrokkene geen gebruikgemaakt, nu hij veronderstelde dat er een hoorzitting in persoon zou plaatsvinden.

3. Artikel 7:16, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat belanghebbenden in de gelegenheid worden gesteld te worden gehoord alvorens er op het administratief beroep wordt beslist. Uit het tweede lid volgt dat in ieder geval de indiener van het beroepschrift als belanghebbende wordt aangemerkt. In artikel 7:17, aanhef en onder d, is bepaald dat van het horen kan worden afgezien indien de belanghebbende niet binnen een door het bestuursorgaan gestelde redelijke termijn verklaart dat hij gebruik wil maken van het recht te worden gehoord.

4. Het is het hof ambtshalve bekend dat de rechtsmiddelverwijzing onder de inleidende beschikking de volgende tekst bevat: ‘Eventueel kunt u aangeven of u uw beroep telefonisch wilt toelichten (gehoord worden). Vermeld dit dan in uw brief samen met het telefoonnummer waarop u tijdens kantooruren bereikbaar bent.’

5. In de parlementaire geschiedenis is expliciet aandacht besteed aan telefonisch horen in bezwaarprocedures. Gelet op de systematiek van de Awb is hetgeen hierover in de Kamerstukken is overwogen eveneens van toepassing op het horen in de administratief beroepsprocedures. In Kamerstukken II 1990/91, 21 221, nr. 5 (MvA), blz. 96 en blz. 15 wordt over telefonisch horen onder meer het volgende vermeld:

‘Telefonisch horen voldoet niet aan de minimumeisen die in de Awb aan het horen in de bezwaarschriftfase worden gesteld. Het is echter mogelijk dat alvorens een uitnodiging wordt verzonden, telefonisch contact met de indiener van het bezwaarschrift wordt gezocht om een en ander te vragen en verduidelijkt te krijgen. Goed voorstelbaar is, dat de indiener van het bezwaarschrift in dat gesprek laat weten geen behoefte meer te hebben aan het horen, bij voorbeeld omdat eventuele misverstanden uit de weg zijn geruimd.’

‘De versoepeling die de VNG voorstelt om ook telefonisch te kunnen «horen» gaat ons te ver. Het kan natuurlijk heel goed zijn dat in telefonisch overleg (…) blijkt dat van een vis-a-vis horen kan worden afgezien, bijvoorbeeld omdat belanghebbende verklaart daaraan geen behoefte te hebben, maar indien hij daaraan wel behoefte heeft – en er is geen sprake van kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of tegemoetkoming aan het bezwaar – is er alle reden de gelegenheid te bieden voor een persoonlijk contact.”

6. Het hof stelt vast dat de betrokkene in de procedure in administratief beroep de officier van justitie niet heeft verzocht om te worden gehoord.

7. Het hof heeft eerder geoordeeld dat de hiervoor onder 4. vermelde tekst op de inleidende beschikking weliswaar op inadequate wijze tot uitdrukking brengt wat het recht om te worden gehoord inhoudt, maar dat de officier van justitie niettemin op de in artikel 7:17, aanhef en onder d, Awb vermelde grond van het horen kan afzien wanneer niet gebleken is dat een betrokkene vanwege deze gebrekkige uitleg op de inleidende beschikking ervan heeft afgezien om te verzoeken te worden gehoord (vgl. het arrest van het hof van 18 april 2016, gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT