Uitvoeringswet Internationaal Strafhof

Abbreviated LabelUw IS
Subject MatterStrafrecht | Internationaal strafrecht
CourtVeiligheid en Justitie

Geldend van 01-04-2020 t/m heden

Rijkswet van 20 juni 2002 tot uitvoering van het Statuut van het Internationaal Strafhof met betrekking tot de samenwerking met en bijstand aan het Internationaal Strafhof en de tenuitvoerlegging van zijn vonnissen (Uitvoeringswet Internationaal Strafhof)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het nodig is om ter uitvoering van het Statuut van het Internationaal Strafhof voorzieningen te treffen met betrekking tot de samenwerking met en bijstand aan het Internationaal Strafhof en de tenuitvoerlegging van zijn vonnissen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, de bepalingen van het Statuut voor het Koninkrijk in acht genomen zijnde, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Artikel 1
  • 1 Voor de toepassing van deze rijkswet wordt verstaan onder:

    • a. Statuut: het op 17 juli 1998 te Rome tot stand gekomen Statuut van Rome inzake het Internationale Strafhof (Trb. 2000, 120);

    • b. Strafhof: het Internationale Strafhof, opgericht bij het Statuut, respectievelijk elk van zijn organen voor de daaraan toegewezen taken;

    • c. consultatie: overleg als bedoeld in artikel 97 van het Statuut, tussen een staat die partij is bij het Statuut, en het Strafhof;

    • d. samenwerking: de samenwerking, bedoeld in deel 9 van het Statuut, tussen het Strafhof en de staten die partij zijn bij het Statuut;

    • e. overlevering: de ter beschikkingstelling van een persoon door Nederland, Aruba, Curaçao of Sint Maarten aan het Strafhof ten behoeve van een bij het Strafhof tegen hem gericht strafrechtelijk onderzoek of de tenuitvoerlegging van een hem door het Strafhof opgelegde gevangenisstraf;

    • f. tenuitvoerlegging: de tenuitvoerlegging van uitspraken van het Strafhof, bedoeld in deel 10 van het Statuut, met inbegrip van de toepassing van voorlopige maatregelen ten behoeve van die tenuitvoerlegging;

    • g. bijstand: de bijstand die Nederland in zijn hoedanigheid van Gastland aan het Strafhof verleent;

    • h. doorvoer: het begeleid vervoer over Nederlands grondgebied van personen, afkomstig van een vreemde staat en met als bestemming het Strafhof, dan wel afkomstig van het Strafhof en met als bestemming een vreemde staat;

    • i. Onze Minister: Onze Minister van Justitie;

    • j. Wetboek van Strafvordering: het Wetboek van Strafvordering van het Europese deel van het Koninkrijk.

  • 2 In deze wet wordt mede verstaan onder:

    • a. Nederlands grondgebied of Nederlands gebied: het grondgebied van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba;

    • b. in Nederland: in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba;

    • c. Nederlandse ambtenaren: ambtenaren van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba;

    • d. Nederlands recht: het geldende recht in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

  • 3 Onder officier van justitie, hulpofficier van justitie en opsporingsambtenaar wordt uitsluitend voor de toepassing van de artikelen 13 tot en met 19a, mede verstaan de officier van justitie van het openbaar ministerie bij het gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, de hulpofficier van justitie, bedoeld in artikel 191 van het Wetboek van Strafvordering BES, en de opsporingsambtenaar, bedoeld in artikel 184 van dat wetboek.

Artikel 2
  • 1 Onverminderd de overige leden van dit artikel is deze rijkswet van toepassing op Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten.

  • 2 Indien het verzoek van het Strafhof inhoudt een verzoek om een handeling, te verrichten door de autoriteiten van Aruba, Curaçao of Sint Maarten, wordt het verzoek, in afwijking van artikel 3, eerste lid, in behandeling genomen door de Minister van Justitie van Aruba, Curaçao onderscheidenlijk Sint Maarten. Deze zendt het verzoek overeenkomstig artikel 3, tweede en vierde lid, door aan de procureur-generaal van Aruba en aan de procureur-generaal voor Curaçao, voor Sint Maarten en voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

  • 3 In de gevallen, bedoeld in het tweede lid, zijn, in afwijking van het bepaalde in de hoofdstukken 2, 3 en 4 van deze wet en behoudens strijd met het Statuut, het Uitleveringsbesluit van Aruba, Curaçao en Sint Maarten alsmede het Wetboek van Strafvordering van Aruba, Curaçao onderscheidenlijk Sint Maarten van overeenkomstige toepassing.

  • 4 Tegen een uitspraak van de bevoegde rechter van Aruba, Curaçao of Sint Maarten op of naar aanleiding van een verzoek van het Strafhof tot overlevering of tenuitvoerlegging staat geen rechtsmiddel open.

Artikel 3
  • 1 Een overeenkomstig het Statuut ontvangen verzoek van het Strafhof om samenwerking, om tenuitvoerlegging of om vervolging van een misdrijf, gericht tegen de rechtspleging van het Strafhof, wordt door Onze Minister in behandeling genomen. Zo het verzoek niet tot Onze Minister is gericht, wordt het door de geadresseerde onverwijld aan hem doorgezonden.

  • 2 Tenzij Onze Minister het verzoek zelf kan afdoen dan wel van oordeel is dat eerst aanvullende informatie van het Strafhof is vereist, en behoudens het derde en vierde lid, zendt hij het verzoek onverwijld door aan de officier van justitie bij het arrondissementsparket Den Haag.

  • 3 Indien het verzoek betrekking heeft op de tenuitvoerlegging van een door het Strafhof opgelegde gevangenisstraf, handelt Onze Minister daarmee overeenkomstig de artikelen 67 en 68.

  • 4 Indien het verzoek betrekking heeft op de tenuitvoerlegging van een bevel tot het doen van herstelbetalingen als bedoeld in artikel 75 van het Statuut, treft Onze Minister de maatregelen die naar zijn oordeel nodig zijn voor een goede uitvoering van het bevel. Indien het bevel inhoudt een verplichting voor de veroordeelde tot betaling van een som geld ten behoeve van een of meer begunstigden, zendt Onze Minister het verzoek onverwijld door aan de officier van justitie bij het arrondissementsparket Den Haag, die daarmee handelt overeenkomstig de artikelen 72 en 83.

  • 5 Een verzoek om bijstand wordt door Onze Minister of de door deze daartoe aangewezen autoriteiten in behandeling genomen.

  • 6 Onze Minister licht het Strafhof regelmatig in over de voortgang van de behandeling van de verzoeken.

Artikel 4

Tot de behandeling, voor zover aan de rechter opgedragen, van verzoeken van het Strafhof om samenwerking of tenuitvoerlegging, alsmede van enig beroep, beklag of verzet in verband daarmee, is de rechtbank Den Haag bij uitsluiting bevoegd.

Artikel 5
  • 1 Op verzoek van enige Nederlandse autoriteit, belast met de behandeling van een strafzaak, kan Onze Minister overeenkomstig artikel 93, tiende lid, van het Statuut, een verzoek om rechtshulp van en samenwerking met het Strafhof aan het Strafhof richten.

  • 2 Stukken betreffende ambtshandelingen terzake van opsporing en vervolging die de autoriteiten van het Strafhof hebben opgemaakt en naar aanleiding van een verzoek overleggen, hebben de bewijskracht die toekomt aan stukken betreffende overeenkomstige, door Nederlandse ambtenaren verrichte handelingen, met dien verstande dat hun bewijskracht niet uitgaat boven die welke zij voor het Strafhof hebben.

Artikel 6

Politiegegevens kunnen ook zonder daartoe strekkend verzoek worden verstrekt aan het Strafhof indien dit voor de goede uitvoering van zijn taak noodzakelijk is. De verstrekking vindt plaats door tussenkomst van een of meerdere landelijke eenheden van de politie.

Artikel 7
  • 1 Indien Onze Minister van oordeel is dat voor de inwilliging van een verzoek van het Strafhof om samenwerking of tenuitvoerlegging belemmeringen of hindernissen bestaan, consulteert deze onverwijld het Strafhof teneinde deze belemmeringen of hindernissen weg te nemen.

  • 2 Belemmeringen of hindernissen als bedoeld in het eerste lid kunnen in ieder geval bestaan uit:

    • a. onvoldoende informatie voor de inwilliging van het verzoek;

    • b. het feit dat een op verzoek van het Strafhof aan te houden persoon ondanks uiterste inspanningen niet in Nederland wordt aangetroffen;

    • c. het feit dat is gebleken dat een op grond van een aanhoudingsbevel op verzoek van het Strafhof aangehouden persoon niet de in het bevel genoemde persoon is;

    • d. het feit dat inwilliging van het verzoek in zijn huidige vorm strijd zou meebrengen met een reeds eerder, voorafgaande aan het verzoek, bestaande verdragsrechtelijke verplichting jegens een andere staat;

    • e. het feit dat inwilliging van het verzoek in zijn huidige vorm zou leiden tot schending van het beginsel van ne bis in idem, bedoeld in artikel 20 van het Statuut;

    • f. het feit dat tegen de opgeëiste persoon wegens dezelfde gedragingen een vervolging in Nederland gaande of in voorbereiding is;

    • g. het feit dat de onmiddellijke inwilliging van het verzoek van het Strafhof een onderzoek of vervolging in een andere zaak dan die waarop het verzoek betrekking heeft, zou belemmeren;

    • h. het feit dat de inwilliging van het verzoek de nationale veiligheidsbelangen van Nederland als bedoeld in artikel 72 van het Statuut zou schaden;

    • i. het geval, bedoeld in artikel 25, eerste lid.

  • 3 Indien de officier van justitie, belast met de uitvoering...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT