Besluit van 11 januari 2002, houdende veiligheidsvoorschriften voor vissersvaartuigen (Vissersvaartuigenbesluit 2002)

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Jaargang 2002

60

Besluit van 11 januari 2002, houdende veiligheidsvoorschriften voor vissersvaartuigen (Vissersvaartuigenbesluit 2002)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 20 september 2001, nr. DGG/J-01/003872, Directoraat-Generaal Goederenvervoer, Stafafdeling Wetgeving, bestuurlijke en juridische zaken;

Gelet op richtlijn nr. 92/29/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 31 maart 1992 betreffende de minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid ter bevordering van een betere medische hulpverlening aan boord van schepen (PbEG L 113), richtlijn nr. 93/103/EG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 23 november 1993 betreffende de minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid bij het werk aan boord van vissersvaartuigen (PbEG L 307), richtlijn nr. 97/70/EG van de Raad van de Europese Unie van 11 december 1997 betreffende de invoering van een geharmoniseerde veiligheidsregeling voor vissersvaartuigen waarvan de lengte 24 m of meer bedraagt (PbEG 1998, L 34) en richtlijn nr. 1999/19/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 18 maart 1999 (PbEG L 83) tot wijziging van Richtlijn 97/70/EG van de Raad betreffende de invoering van een geharmoniseerde veiligheidsregeling voor vissersvaartuigen waarvan de lengte 24 m of meer bedraagt, alsmede op de artikelen 3, 3a, 5 en 9 van de Schepenwet;

De Raad van State van het Koninkrijk gehoord (advies van 7 december 2001, nr. W09.01.0493/V/K);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 4 januari 2002, nr. DGG/J-01/008960, Directoraat-Generaal Goederenvervoer, Stafafdeling Wetgeving, bestuurlijke en juridische Zaken;

De bepalingen van het Statuut voor het Koninkrijk in acht genomen zijnde;

Hebben goedgevonden en verstaan:

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE VOORZIENINGEN

Artikel 1.1

Begripsomschrijvingen.

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: a. wet: de Schepenwet;

Staatsblad 2002 60 1

  1. vissersvaartuig: een vissersvaartuig als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de wet; c. nieuw vissersvaartuig: een vissersvaartuig waarvoor 1°. op of na 1 januari 1999 het bouwcontract of het contract voor een ingrijpende verbouwing wordt gegund, of

  1. het bouwcontract of het contract voor een ingrijpende verbouwing is gegund voor 1 januari 1999 en dat drie jaar of meer na deze datum wordt opgeleverd, of

  2. bij gebreke van een bouwcontract, op of na 1 januari 1999: - de kiel wordt gelegd, of - een aanvang wordt gemaakt met de bouw van een als zodanig herkenbaar specifiek type vissersvaartuig, of

    - een aanvang wordt gemaakt met de samenbouw die ten minste 50 ton of 1% van de geschatte massa van alle constructiemateriaal omvat, waarbij de kleinste van de twee hoeveelheden bepalend is; d. bestaand vissersvaartuig: een vissersvaartuig dat geen nieuw vissersvaartuig is; e. lengte of L: tenzij anders bepaald, 96% van de totale lengte op een waterlijn op 85% van de kleinste holte gemeten vanaf de kiellijn, of de lengte van de voorzijde van de voorsteven tot de hartlijn van de roerkoning op die waterlijn, indien deze lengte groter is. Bij vissersvaartuigen die met stuurlast ontworpen zijn, moet de waterlijn waarop deze lengte gemeten wordt, evenwijdig aan de ontwerplastlijn worden genomen; f. breedte of B: de grootste breedte van het vaartuig, uitgedrukt in meters, midscheeps gemeten op de buitenkant van de spanten bij een vaartuig met een metalen huid en op de buitenkant van de huid bij een vaartuig met een huid van een ander materiaal; g. holte: 1°. de verticale afstand, uitgedrukt in meters, gemeten vanaf de kiellijn tot de bovenkant van de balken van het werkdek in de zijde,

  3. bij vaartuigen waar de overgang van de huidbeplating naar de dekbeplating als een rondgezette plaat is uitgevoerd, wordt de holte gemeten tot het snijpunt van de doorgestrookte onderzijde van de dekbeplating en de binnenzijde van de huidbeplating,

  4. indien het werkdek verspringt en het verhoogde gedeelte zich uitstrekt voorbij het punt waar de holte moet worden bepaald, wordt de holte gemeten tot een lijn die vanaf het lage gedeelte van het dek, evenwijdig aan het verhoogde gedeelte wordt doorgetrokken; h. holte D: de holte midscheeps gemeten; i. hoogst gelegen lastlijn: de lastlijn behorende bij de maximum toelaatbare diepgang tijdens de reis; j. werkdek: in het algemeen het doorlopende blootgestelde dek van waar de visserij wordt uitgeoefend, maar bij vaartuigen met twee of meer doorlopende dekken kan het Hoofd van de Scheepvaartinspectie toestaan dat een lager dek als werkdek wordt aangemerkt mits dit dek is gelegen boven de hoogst gelegen lastlijn; k. bovenbouw: de overdekte constructie op het werkdek, die zich van boord tot boord uitstrekt of waarvan de afstand van de zijbeplating tot elk boord niet groter is dan 4% van de breedte; l. gesloten bovenbouw: een bovenbouw waarvan: 1°. de eindschotten voldoende sterk zijn, 2°. de eventuele toegangsopeningen in de eindschotten zijn voorzien van vast aangebrachte deuren die dicht zijn tegen weer en wind en van gelijke sterkte als het schot, alsof daarin geen opening aanwezig was, en die aan beide zijden kunnen worden geopend en gesloten,

  5. alle openingen in de zijden, alsmede alle overige openingen in de eindschotten die zijn voorzien van doeltreffende middelen om deze openingen dicht tegen weer en wind te kunnen afsluiten, en

  6. afzonderlijke toegangen voor de bemanning naar de binnen een

    Staatsblad 2002 60 2

    brughuis of een kampanje gelegen voortstuwingsruimten en andere werkruimten te allen tijde kunnen worden gebruikt wanneer de openingen in de schotten zijn gesloten; m. opbouwdek: het doorlopende dek of dekgedeelte dat de bovenkant van een bovenbouw, dekhuis of andere opbouw vormt en dat ten minste 1,80 m boven het werkdek ligt. In gevallen waarin de hoogte minder is dan 1,80 m wordt de bovenkant van zulk een bovenbouw, dekhuis of andere opbouw gelijkgesteld met het werkdek; n. hoogte van een bovenbouw, dekhuis of andere opbouw: de kleinste verticale hoogte, gemeten in de zijde vanaf de bovenkant van de balken van het opbouwdek tot de bovenkant van de balken van het werkdek; o. dicht tegen weer en wind: zodanig dicht dat onder alle omstandigheden die zich op zee kunnen voordoen, geen water in het vaartuig kan binnendringen; p. waterdicht: het vermogen van de constructie om het doorlaten van water in enige richting te voorkomen bij een waterdruk waartegen de omgevende constructie volgens het ontwerp bestand is; q. aanvaringsschot: een waterdicht schot dat in het voorste deel van het vissersvaartuig tot het werkdek is opgetrokken en dat voldoet aan de volgende voorwaarden:

  7. het schot is zodanig geplaatst dat de afstand tot de voorloodlijn: - niet kleiner is dan 0,05 L en niet groter is dan 0,08 L, bij vaartuigen waarvan de lengte 45 m of meer bedraagt;

    - niet kleiner is dan 0,05 L en niet groter is dan 0,05 L, vermeerderd met 1,35 m, bij vaartuigen waarvan de lengte minder dan 45 m bedraagt;

    - in geen geval kleiner is dan 2 m; 2°. ingeval enig deel van het onderwatergedeelte zich uitstrekt tot voor de voorloodlijn, met inbegrip van een bulbsteven, wordt de afstand, bedoeld onder 1°, gemeten vanaf een punt halverwege het deel dat zich voor de voorloodlijn uitstrekt of vanaf een punt dat 0,015 L voor de voorloodlijn ligt, al naar gelang welke afstand kleiner is;

  8. indien het aanvaringsschot is voorzien van trapsgewijze sprongen of nissen, vallen deze binnen de beperkingen, bedoeld onder 1°; r. klassebureau: een natuurlijke persoon of rechtspersoon, aangewezen krachtens artikel 6, tweede lid, van de wet; s. IMO: de Internationale Maritieme Organisatie van de Verenigde Naties; t. schipper: de kapitein of gezagvoerder van een vaartuig of degene die deze vervangt.

Artikel 1.2

Reikwijdte.

  1. Dit besluit is van toepassing op nieuwe en, voorzover uitdrukkelijk bepaald, bestaande vissersvaartuigen die zijn uitgerust of met commercieel oogmerk gebruikt worden voor het vangen van vis of andere levende rijkdommen van de zee, en waarvan de lengte 24 meter of meer bedraagt.

  2. De normen voor het ontwerp, de bouw en het onderhoud van de romp, de hoofdmachines en hulpwerktuigen, alsmede de elektrische en automatische systemen van een vissersvaartuig zijn de voorschriften die op dat vaartuig van toepassing waren ten tijde van de bouw.

  3. Dit besluit is niet van toepassing op pleziervaartuigen die niet-commerciële visserij beoefenen.

Artikel 1.3

Gelijkwaardige voorzieningen.

Bij ministeriële regeling kan het aanbrengen van andere onderdelen, materialen, voorzieningen of apparatuur dan die, welke in dit besluit wordt voorgeschreven, aan boord van een vissersvaartuig worden

Staatsblad 2002 60 3

toegestaan mits deze onderdelen, materialen, voorzieningen of apparatuur ten minste even...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT