Besluit van 14 september 2010, houdende regels met betrekking tot het verlenen van onderstand in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Besluit onderstand BES)

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Jaargang

2010

0

372

Besluit van 14 september 2010, houdende regels met betrekking tot het verlenen van onderstand in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Besluit onderstand BES)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 13 juli 2010, nr. IVV/I/2010/13018, gedaan mede namens de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

Gelet op artikel 18.3, eerste, vierde en vijfde lid, van de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba;

De Raad van State gehoord (advies van 12 augustus 2010, nr. W12.10.0343/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 8 september 2010, nr. IVV/I/2010/16119, uitgebracht mede namens de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Hebben goedgevonden en verstaan:

HOOFDSTUK 1 BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 1

Organen.

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

- Onze Minister: Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid; - openbaar lichaam/openbare lichamen: openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba.

Artikel 2

Gezamenlijke huishouding.

  1. Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins. 2. Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht indien de belanghebbenden hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en: a. zij met elkaar gehuwd zijn of zijn geweest; of

Staatsblad 2010 372 1

  1. uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander. 3. Indien twee personen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en tussen hen bloedverwantschap bestaat tot en met de tweede graad, kan Onze Minister bepalen dat dit gelet op alle omstandigheden niet wordt aangemerkt als een gezamenlijke huishouding.

Artikel 3

Alleenstaande, alleenstaande ouder en gezin.

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: alleenstaande: de ongehuwde die geen tot zijn last komende kinderen heeft en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander; alleenstaande ouder: de ongehuwde die de volledige zorg heeft voor een of meer tot zijn last komende kinderen en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander; gezin: a. de personen met een gezamenlijke huishouding tezamen; b. de personen met een gezamenlijke huishouding met de tot hun last komende kinderen; c. de alleenstaande ouder met de tot zijn last komende kinderen; kind: het in een openbaar lichaam woonachtige eigen kind, stiefkind of pleegkind; ten laste komend kind: het kind jonger dan 18 jaar dat tot het huishouden behoort van de alleenstaande ouder of de gehuwde en door hem in belangrijke mate wordt onderhouden.

Artikel 4

Onderstand, voorliggende voorziening, arbeidsinschakeling en zelfstandig wonend.

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: algemene onderstand: de onderstand ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan; arbeidsinschakeling: het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid; bijzondere onderstand: de onderstand, bedoeld in artikel 20; onderstand: algemene en bijzondere onderstand; voorliggende voorziening: elke voorziening buiten dit besluit waarop de alleenstaande of het gezin aanspraak kan maken, dan wel een beroep kan doen, ter verwerving van middelen of ter bekostiging van specifieke uitgaven; zelfstandig wonend: de situatie waarin geen ander dan de alleenstaande, de alleenstaande ouder of het gezin zijn hoofdverblijf heeft in de woning van de alleenstaande, de alleenstaande ouder of het gezin.

HOOFDSTUK 2 RECHTEN EN PLICHTEN

§ 2.1. Arbeidsinschakeling

Artikel 5

Plicht tot arbeidsinschakeling.

  1. De belanghebbende van 18 jaar of ouder doch jonger dan de leeftijd waarop recht op ouderdomspensioen ontstaat op grond van de Wet algemene ouderdomsverzekering BES is vanaf de dag van aanvraag van onderstand verplicht: a. naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en deze te aanvaarden; b. zich aan te melden voor arbeidsbemiddeling bij het bestuurscollege van het openbaar lichaam;

Staatsblad 2010 372 2

  1. gebruik te maken van een door of vanwege het bestuurscollege aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. 2. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan Onze Minister in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van een verplichting als bedoeld in het eerste lid. 3. Indien onderstand wordt verleend aan personen met een gezamenlijke huishouding gelden de verplichtingen, bedoeld in het eerste lid, voor ieder van hen.

§ 2.2. Recht op onderstand

Artikel 6

Rechthebbenden.

  1. De persoon die rechtmatig woonachtig is in een openbaar lichaam en die naar het oordeel van Onze Minister aldaar in zodanige omstandigheden verkeert dat hij niet de middelen kan verwerven om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien en die voldoet aan de plicht tot arbeidsinschakeling, heeft recht op onderstand van overheidswege. 2. Het recht op onderstand komt de personen met een gezamenlijke huishouding gezamenlijk toe, tenzij een van deze personen geen recht heeft op onderstand.

Artikel 7

Uitsluiting van onderstand.

  1. Geen recht op onderstand heeft de persoon: a. aan wie rechtens zijn vrijheid is ontnomen; b. die wegens werkstaking of uitsluiting niet deelneemt aan de arbeid, voor zover diens gebrek aan middelen daarvan het gevolg is; c. die op het moment van aanvraag korter dan vijf jaar onafgebroken rechtmatig woonachtig is in de openbare lichamen, tenzij naar het oordeel van Onze Minister van Justitie de te voorziene onderstandsbehoeftigheid geen aanleiding zal zijn het recht tot verblijf van de betrokken persoon te beëindigen; d. voor zover die per kalenderjaar langer dan vier weken verblijf houdt buiten de openbare lichamen dan wel een aaneengesloten periode van langer dan vier weken verblijf houdt buiten de openbare lichamen; e. die jonger is dan 18 jaar. 2. Het eerste lid, onderdeel c, is niet van toepassing op de persoon die, nadat hij ten minste vijf jaar onafgebroken rechtmatig woonachtig is geweest in de openbare lichamen: a. de openbare lichamen metterwoon heeft verlaten en binnen vijf jaar na dit vertrek opnieuw rechtmatig woonachtig is in de openbare lichamen; of b. de openbare lichamen om redenen van studie metterwoon heeft verlaten en binnen vijf jaar na beëindiging van de studie opnieuw rechtmatig woonachtig is in de openbare lichamen.

Artikel 8

Niet-noodzakelijke kosten.

In ieder geval worden niet tot de noodzakelijke kosten van het bestaan gerekend: a. de voldoening van alimentatieverplichtingen; b. de betaling van een boete; c. geleden of toegebrachte schade; d. de aflossing van schulden.

Staatsblad 2010 372 3

Artikel 9

Voorliggende voorziening.

Geen recht op onderstand bestaat voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op onderstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet-noodzakelijk worden aangemerkt.

Artikel 10

Zeer dringende redenen.

Aan een persoon die geen recht op onderstand heeft, kan Onze Minister, gelet op alle omstandigheden, in afwijking van deze paragraaf onderstand verlenen, indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.

§ 2.3. Inlichtingenplicht en afstemming

Artikel 11

Inlichtingenplicht.

  1. De belanghebbende doet aan Onze Minister op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op onderstand. 2. De belanghebbende is verplicht aan Onze Minister desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van dit besluit. 3. Onze Minister stelt bij de uitvoering van dit besluit de identiteit van de belanghebbende vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 2 van de Wet identificatieplicht BES.

Artikel 12

Afstemming.

  1. Onze Minister stemt de onderstand en de daaraan verbonden verplichtingen af op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende, alsmede op het betoonde besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. 2. Indien de belanghebbende naar het oordeel van Onze Minister tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit dit besluit voortvloeiende verplichtingen niet of niet voldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens Onze Minister zeer ernstig misdragen, kan Onze Minister de onderstand verlagen. Van een verlaging wordt afgezien indien elke mate van verwijtbaarheid ontbreekt. 3. Bij de toepassing van het eerste lid wordt onder belanghebbende persoon mede verstaan het gezin. 4. Onze Minister stelt regels met betrekking tot het verlagen van de onderstand, bedoeld in het tweede lid.

HOOFDSTUK 3 ALGEMENE ONDERSTAND

§ 3.1. Algemene onderstand

...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT