Besluit van 23 november 2000 tot uitvoering van de Vreemdelingenwet 2000 (Vreemdelingenbesluit 2000)

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Jaargang 2000

497

Besluit van 23 november 2000 tot uitvoering van de Vreemdelingenwet 2000 (Vreemdelingenbesluit 2000)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Justitie van 18 augustus 2000, nr. 5077321/00/6;

Gelet op de artikelen 2, vierde lid, onder b, vijfde en zesde lid, 3, eerste lid, onder d, en tweede lid, 4, derde lid, 8, onder f en g, 10, eerste lid, 11, eerste en derde lid, 12, eerste en tweede lid, 14, tweede en derde lid, 15, 16, tweede lid, 17, eerste lid, onder g, 18, tweede lid, 21, zesde lid, 22, tweede lid, 24, eerste lid, 28, tweede lid, 29, tweede lid, 31, derde lid, 32, tweede lid, 35, tweede lid, 37, 39, derde lid, 46, tweede lid , 48, vierde lid, 50, eerste en zesde lid, 51, derde lid, 52, eerste lid, 54, eerste lid, 56, eerste lid, 60, 66, 68, derde lid, 69, tweede lid, 71, tweede lid, 82, tweede lid, onder a, 97, 102, 103, 107, vierde lid, 109, eerste lid, 111 en 112, van de Vreemdelingenwet 2000;

De Raad van State gehoord (advies van 26 oktober 2000, nr. W03.00.0379/I);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Justitie van 21 november 2000, nr. 5059940/00/DVB;

Hebben goedgevonden en verstaan;

HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE BEPALINGEN

AFDELING 1 DEFINITIEBEPALINGEN

Artikel 1.1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: a. Benelux-onderdanen: de onderdanen van de staten die partij zijn bij het op 3 februari 1958 te 's-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag tot instelling van de Benelux Economische Unie (Trb. 1958, 18); b. Beneluxgebied: het gezamenlijke grondgebied in Europa van het Koninkrijk België, van het Groothertogdom Luxemburg en van het Koninkrijk der Nederlanden; c. cruiseschip: een zeeschip dat bestemd is voor het vervoer van passagiers bij wijze van vakantie;

Staatsblad 2000 497 1

  1. luchtvaartuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Luchtvaartwet; e. minderjarigheid: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 233 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek; f. proces-uren: de uren die voor het onderzoek naar de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Wet in een Aanmeldcentrum beschikbaar zijn, waarbij de uren van 22.00 tot 08.00 niet meetellen; g. Schengengebied: het grondgebied waarop de Schengen Uitvoeringsovereenkomst van toepassing is; h. Schengen Informatiesysteem: het in titel IV van de Schengen Uitvoeringsovereenkomst bedoelde gemeenschappelijke informatiesysteem; i. Schengen Uitvoeringsovereenkomst: de op 19 juni 1990 te Schengen tot stand gekomen Overeenkomst ter uitvoering van het tussen de regeringen van de staten van de Benelux Economische Unie, de bondsrepubliek Duitsland en de Franse republiek op 14 juni 1985 te Schengen gesloten akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen (Trb. 1990, 145), alsmede de daarop gebaseerde Protocollen; j. schip: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Scheepvaartverkeerswet; k. staatloze: de persoon die voor de toepassing van het op 28 september 1954 te New York gesloten verdrag betreffende de status van staatlozen (Trb. 1955, 42 en 1957, 22) als staatloze geldt; l. vliegtuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Luchtvaartwet; m. voertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1, onder bd, van het Voertuigreglement; n. de Wet: de Vreemdelingenwet 2000; o. zeeschip: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, tweede lid, onder c, van de Scheepvaartverkeerswet.

Artikel 1.2

1. In dit besluit wordt verstaan onder reisvisum: a. een visum, verleend door de bevoegde autoriteiten van één van de staten, die partij zijn bij een verdrag waarbij de grenscontrole is verlegd naar buitengrenzen, geldig voor het gehele of een gedeelte van het grondgebied van de bij dat verdrag aangesloten staten waarover de werking van dat verdrag zich uitstrekt, hetwelk krachtens dat verdrag kan worden afgegeven voor een verblijf van ten hoogste drie maanden, en b. voorzover bij of krachtens dit besluit niet anders is bepaald; een visumverklaring, afgegeven krachtens het onder a bedoelde verdrag. 2. In dit besluit wordt verstaan onder doorreisvisum: a. een visum, verleend door de bevoegde autoriteiten van één van de staten, die partij zijn bij een verdrag waarbij de grenscontrole is verlegd naar buitengrenzen, hetwelk overeenkomstig het bepaalde onder «reisvisum» kan worden afgegeven voor een doorreis al dan niet met een oponthoud van ten hoogste vijf dagen, en b. voorzover bij of krachtens dit besluit niet anders is bepaald: doorreisvisumverklaring, afgegeven krachtens het onder «reisvisum» bedoelde verdrag.

Artikel 1.3

Ter uitvoering van een verdrag waarbij de grenscontrole is verlegd naar buitengrenzen, wordt in artikel 2.8, hoofdstuk 4, afdeling 1, alsmede in artikel 4.24 onder «Nederland» mede verstaan het grondgebied van

Staatsblad 2000 497 2

andere bij dat verdrag aangesloten landen waarover de werking van dat verdrag zich uitstrekt.

Artikel 1.4

1. Onze Minister kan van zijn bevoegdheden mandaat verlenen aan de korpschef of de bevelhebber van de Koninklijke marechaussee. 2. De korpschef en de bevelhebber van de Koninklijke marechaussee kunnen ondermandaat verlenen aan de onder hen ressorterende ambtenaren voorzover dat in overeenstemming is met de taak en functie van de desbetreffende ambtenaar.

AFDELING 2 DE ADVIESCOMMISSIE VOOR VREEMDELINGENZAKEN

Paragraaf 1 Aanwijzing beschikkingen waarover verplicht advies moet worden gevraagd Artikel 1.5

1. Onze Minister wint omtrent een te nemen beslissing op bezwaar of administratief beroep advies in van de Adviescommissie voor vreemdelingenzaken, die optreedt als commissie in de zin van artikel 7:13 onderscheidenlijk artikel 7:19 van de Algemene wet bestuursrecht, indien bij de bestreden beschikking de toegang tot Nederland aan een gemeenschapsonderdaan wordt geweigerd, dan wel wordt vastgesteld dat een gemeenschapsonderdaan geen rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder e, van de Wet toekomt, dan wel dat dit is geëindigd, op grond van gevaar voor de openbare orde, de openbare veiligheid en de volksgezondheid als bedoeld in richtlijn (EG) nr. 64/221 van de Raad van 25 februari 1964 voor de coördinatie van de voor vreemdelingen geldende bijzondere maatregelen ten aanzien van verplaatsing en verblijf, die gerechtvaardigd zijn uit hoofde van de openbare orde, de openbare veiligheid en de volksgezondheid (PbEG 1964, 056). 2. De Adviescommissie voor vreemdelingenzaken adviseert binnen acht weken, tenzij Onze Minister een andere termijn stelt.

Paragraaf 2 Inrichting en werkwijze Artikel 1.6

De commissie kan haar werkwijze nader vaststellen in een reglement van orde als bedoeld in artikel 21 van de Kaderwet adviescolleges.

Artikel 1.7

1. De commissie adviseert schriftelijk en met redenen omkleed. 2. De adviezen vermelden de namen van de personen die ter vergadering aanwezig zijn geweest. Zij vermelden tevens met welke stemmenverhouding zij zijn vastgesteld. 3. Het advies wordt door de voorzitter en de secretaris ondertekend.

Artikel 1.8

1. Indien de commissie optreedt als adviescommissie in de zin van artikel 7:19, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, is artikel 7:13, vijfde lid, van die wet van overeenkomstige toepassing op de in artikel 1.9, derde lid, bedoelde vertegenwoordiger van Onze Minister. 2. Indien de commissie optreedt als adviescommissie in de zin van artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht, beslist Onze Minister over de toepassing van artikel 7:3 van die wet.

Staatsblad 2000 497 3

Artikel 1.9

1. In de gevallen waarin overeenkomstig artikel 1.5 advies van de commissie wordt ingewonnen, deelt de commissie de vreemdeling mee dat de zaak aan haar is voorgelegd. Bij deze kennisgeving wordt vermeld dat de commissie de vreemdeling in de gelegenheid zal stellen zijn belangen bij haar te bepleiten en dat hij, indien hij van deze gelegenheid gebruik wil maken, dit binnen een in de kennisgeving te stellen termijn aan de commissie dient te berichten. 2. De in het eerste lid bedoelde kennisgeving vermeldt voorts dat de vreemdeling en, zo hij die heeft, zijn raadsman de commissie kunnen verzoeken, bepaalde personen uit te nodigen als getuige of deskundige verklaringen voor haar af te leggen dan wel als tolk op te treden. 3. De commissie stelt een door Onze Minister als zijn vertegenwoordiger aangewezen ambtenaar tijdig in de gelegenheid kennis te nemen van op de zaak betrekking hebbende stukken.

Artikel 1.10

1. De commissie stelt subcommissies in die namens de commissie kunnen optreden bij de vervulling van haar taak, bedoeld in artikel 2, vierde lid, onderdeel b, van de Wet. Adviezen, bedoeld in artikel 1.5, worden door een zodanige subcommissie vastgesteld, tenzij de voorzitter van de commissie of de subcommissie beslist dat een advies wordt vastgesteld door de commissie. 2. Een overeenkomstig het eerste lid ingestelde subcommissie bestaat uit drie leden. De commissie bepaalt welke leden der subcommissie als voorzitter onderscheidenlijk ondervoorzitter optreden en wijst uit haar midden voor elke subcommissie een aantal plaatsvervangende leden aan. 3. De artikelen 1.7 tot en met 1.9 zijn ten aanzien van subcommissies van overeenkomstige toepassing. 4. Voor de geldigheid van een beslissing van een overeenkomstig het eerste lid ingestelde subcommissie is vereist, dat door de voltallige subcommissie aan de besluitvorming is deelgenomen.

HOOFDSTUK 2 TOEGANG Artículos 2.1 a 3.120

AFDELING 1 ALGEMEEN

Artikel 2.1

1. De toegang wordt geweigerd, indien de vreemdeling...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT