Wet belastingen op milieugrondslag

Abbreviated LabelWbm
Subject MatterBelastingrecht | Milieubelasting
CourtFinanciën

Geldend van 01-01-2020 t/m heden

Wet van 23 december 1994, houdende vaststelling van de Wet belastingen op milieugrondslag

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is belastingen op grondwater, afvalstoffen en uranium-235 in te stellen en deze te zamen met de in de Wet milieubeheer opgenomen verbruiksbelastingen van brandstoffen te vervatten in één wet belastingen op milieugrondslag;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I. Inleidende bepalingen
Artikel 1

Krachtens deze wet worden de volgende belastingen geheven:

  • a. een belasting op leidingwater;

  • b. een afvalstoffenbelasting;

  • c. een belasting op kolen;

  • d. een energiebelasting.

Artikel 2
  • 1 Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a. Onze Minister: Onze Minister van Financiën;

    • b. Onze Ministers: Onze Minister van Financiën en Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat;

    • c. GN-code: de code, bedoeld in Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PbEG 1987, L 256), zoals deze luidde op 1 januari 2018.

  • 2 Bij regeling van Onze Minister kunnen de GN-codes, genoemd in deze wet en de daarop berustende bepalingen worden aangepast indien de overeenkomstige GN-codes zoals opgenomen in Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit (PbEU 2003, L 283), in overeenstemming met artikel 2, vijfde lid, van die richtlijn zijn aangepast. In dat geval kan bij regeling van Onze Minister eveneens de laatstgenoemde datum in het eerste lid, onderdeel c, worden vervangen door de datum van de versie van de in dat onderdeel bedoelde verordening die aan de wijziging van de GN-codes ten grondslag heeft gelegen.

Hoofdstuk II. Grondwaterbelasting

[Vervallen per 01-01-2012]

Afdeling 1. Begripsbepalingen

[Vervallen per 01-01-2012]

Artikel 3

[Vervallen per 01-01-2012]

Afdeling 2. Grondslag en belastingplicht

[Vervallen per 01-01-2012]

Artikel 4

[Vervallen per 01-01-2012]

Artikel 5

[Vervallen per 01-01-2012]

Afdeling 3. Maatstaf van heffing en verschuldigdheid

[Vervallen per 01-01-2012]

Artikel 6

[Vervallen per 01-01-2012]

Artikel 7

[Vervallen per 01-01-2012]

Afdeling 4. Tarief

[Vervallen per 01-01-2012]

Artikel 8

[Vervallen per 01-01-2012]

Artikel 9

[Vervallen per 01-01-2012]

Afdeling 5. Vrijstellingen

[Vervallen per 01-01-2012]

Artikel 10

[Vervallen per 01-01-2012]

Afdeling 6. Verplichting ten dienste van de belastingheffing

[Vervallen per 01-01-2012]

Artikel 11

[Vervallen per 01-01-2012]

Hoofdstuk III. Belasting op leidingwater
Afdeling 1. Begripsbepalingen
Artikel 12
  • 1 Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a. leidingwater: water dat door een drinkwaterbedrijf of een afzonderlijke watervoorziening aan derden ter beschikking wordt gesteld, al dan niet van drinkwaterkwaliteit;

    • b. drinkwaterbedrijf: drinkwaterbedrijf als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drinkwaterwet;

    • c. afzonderlijke watervoorziening: landgebonden voorziening, niet zijnde een drinkwaterbedrijf, voor de winning of behandeling van water dat met behulp van een distributienet als leidingwater ter beschikking wordt gesteld;

    • d. aansluiting: een aansluiting van een in Nederland gelegen onroerende zaak als bedoeld in artikel 16, onderdelen a tot en met e, van de Wet waardering onroerende zaken, op het distributienet van een drinkwaterbedrijf of van een afzonderlijke watervoorziening, waaruit leidingwater aan de verbruiker wordt geleverd; een aansluiting kan bestaan uit een of meer leveringspunten;

    • e. particuliere installatie voor centrale watervoorziening: installatie voor de levering van water aan meer dan een onroerende zaak als bedoeld in artikel 16, onderdelen a tot en met e, van de Wet waardering onroerende zaken, welke installatie permanent is aangesloten op het distributienet van een drinkwaterbedrijf of van een afzonderlijke watervoorziening;

    • f. verbruiksperiode:

      • 1°. in gevallen waarin een voorschotnota wordt uitgereikt of, indien geen voorschotnota wordt uitgereikt, een voorschotbedrag wordt ontvangen: tijdvak waarop de eindfactuur betrekking heeft;

      • 2°. in overige gevallen: kalenderjaar;

    • g. eindfactuur: definitieve factuur waarin verrekening plaatsvindt met de voorschotnota’s of voorschotbedragen die betrekking hebben op het tijdvak waarop de factuur ziet;

    • h. verbruiker: degene die, anders dan in de hoedanigheid van drinkwaterbedrijf of afzonderlijke watervoorziening, leidingwater verkrijgt van een drinkwaterbedrijf of afzonderlijke watervoorziening.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, onderdeel f, onder 2°, is de verbruiksperiode in de aldaar bedoelde gevallen:

    • a. ingeval de overeenkomst tot levering in de loop van het kalenderjaar aanvangt: het gedeelte van het kalenderjaar vanaf het tijdstip waarop de overeenkomst tot levering aanvangt;

    • b. ingeval de overeenkomst tot levering in de loop van het kalenderjaar wordt beëindigd: het gedeelte van het kalenderjaar tot het tijdstip waarop de overeenkomst tot levering eindigt.

Afdeling 2. Grondslag en belastingplicht
Artikel 13

Onder de naam belasting op leidingwater wordt een belasting geheven op leidingwater.

Artikel 14
  • 1 De belasting wordt geheven ter zake van de levering van leidingwater via een aansluiting aan de verbruiker, met dien verstande dat de belasting wordt geheven over een hoeveelheid van maximaal 300 kubieke meter per verbruiksperiode van twaalf maanden per aansluiting. Bij een verbruiksperiode korter dan wel langer dan twaalf maanden wordt de hoeveelheidsgrens, genoemd in de eerste volzin, naar evenredigheid verlaagd, onderscheidenlijk verhoogd.

  • 2 Als een levering als bedoeld in het eerste lid wordt niet aangemerkt de levering van leidingwater via een aansluiting op het distributienet van een afzonderlijke watervoorziening, tenzij degene die de levering verricht leidingwater levert via in totaal ten minste 1000 aansluitingen. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld voor vaststelling van het aantal aansluitingen dat bij toepassing van de eerste volzin in aanmerking wordt genomen, in het geval dat het water wordt geleverd aan een particuliere installatie voor centrale watervoorziening.

  • 3 Bij de levering van leidingwater aan een particuliere installatie voor centrale watervoorziening wordt, in afwijking in zoverre van het eerste lid, de belasting geheven over de totale hoeveelheid geleverd water, met dien verstande dat, indien de exploitant van de installatie aan degene die het leidingwater heeft geleverd een verklaring heeft overgelegd waarin opgaaf wordt gedaan van het aantal onroerende zaken als bedoeld in artikel 16, onderdelen a tot en met e, van de Wet waardering onroerende zaken dat door de installatie van water wordt voorzien, ten hoogste wordt geheven over een hoeveelheid van 300 kubieke meter vermenigvuldigd met dat aantal.

  • 4 Bij regeling van Onze Minister worden nadere regels gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.

Artikel 15

De belasting wordt geheven van degene die de levering verricht.

Afdeling 3. Maatstaf van...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT