Wet College voor de rechten van de mens

Abbreviated LabelGeen
CourtBinnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Subject MatterStaats- en bestuursrecht | Staatsrecht

Geldend van 01-01-2020 t/m heden

Wet van 24 november 2011, houdende de oprichting van het College voor de rechten van de mens (Wet College voor de rechten van de mens)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om met het oog op de bescherming van de rechten van de mens, waaronder het recht op gelijke behandeling, en het bevorderen van de naleving daarvan in Nederland en mede ter uitvoering van Resolutie A/RES/48/134 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties van 20 december 1993 inzake nationale instituten voor de bevordering en bescherming van de rechten van de mens, aanbeveling R (97) 14 van het Comité van ministers van de Raad van Europa van 30 september 1997 inzake de oprichting van onafhankelijke nationale mensenrechteninstituten, richtlijn nr. 2000/43/EG van de Raad van de Europese Unie van 29 juni 2000 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming (PbEG L 180), richtlijn nr. 2004/113/EG van de Raad van de Europese Unie van 13 december 2004 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten (PbEU L 373) en richtlijn nr. 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep (herschikking) (PbEU L 204), een nationaal mensenrechteninstituut op te richten, dat tevens is belast met de bescherming van het recht op gelijke behandeling en dat het mede in verband met artikel 79 van de Grondwet noodzakelijk is daartoe wettelijke bepalingen vast te stellen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk 1. Instelling, taak en bevoegdheden
Artikel 1
  • 1 Er is een College voor de rechten van de mens, hierna te noemen: het College.

  • 2 Het College is het nationaal instituut voor de rechten van de mens, bedoeld in Resolutie A/RES/48/134 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties van 20 december 1993 inzake nationale instituten voor de bevordering en bescherming van de rechten van de mens en in aanbeveling R (97) 14 van het Comité van ministers van de Raad van Europa van 30 september 1997 inzake de oprichting van onafhankelijke nationale mensenrechteninstituten.

  • 3 Het College heeft tot doel in Nederland de rechten van de mens, waaronder het recht op gelijke behandeling, te beschermen, het bewustzijn van deze rechten te vergroten en de naleving van deze rechten te bevorderen.

Artikel 2

Deze wet, met uitzondering van hoofdstuk 2, is mede van toepassing in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, met dien verstande dat artikel 3, onderdeel a, wordt gelezen als volgt:

  • a. het doen van onderzoek naar de bescherming van de rechten van de mens;.

Artikel 3

De taak van het College is:

  • a. het doen van onderzoek naar de bescherming van de rechten van de mens, waaronder het onderzoeken of een onderscheid is of wordt gemaakt en het geven van een oordeel daarover, bedoeld in artikel 10;

  • b. het rapporteren en het doen van aanbevelingen over de bescherming van de rechten van de mens, waaronder het jaarlijks rapporteren over de mensenrechtensituatie in Nederland;

  • c. het geven van advies, bedoeld in artikel 5;

  • d. het geven van voorlichting en het stimuleren en coördineren van onderwijs over de rechten van de mens;

  • e. het stimuleren van onderzoek naar de bescherming van de rechten van de mens;

  • f. het structureel samenwerken met maatschappelijke organisaties en met nationale, Europese en andere internationale instellingen die zich de bescherming aantrekken van een of meer rechten van de mens, onder meer door het organiseren van activiteiten in samenwerking met maatschappelijke organisaties;

  • g. het aansporen tot de ratificatie, implementatie en naleving van verdragen over de rechten van de mens en het aansporen tot de opheffing van voorbehouden bij zulke verdragen;

  • h. het aansporen tot de implementatie en naleving van bindende besluiten van volkenrechtelijke organisaties over de rechten van de mens;

  • i. het aansporen tot de naleving van Europese of internationale aanbevelingen over de rechten van de mens.

Artikel 4

Het College vervult zijn taak in onafhankelijkheid.

Artikel 5
  • 1 Het College adviseert op schriftelijk verzoek van Onze Minister wie het aangaat of van een van beide kamers der Staten-Generaal over wetten, voorstellen van wet, algemene maatregelen van bestuur, ontwerpen van algemene maatregelen van bestuur, ministeriële regelingen en ontwerpen van ministeriële regelingen die direct of indirect betrekking hebben op de rechten van de mens.

  • 2 Het College kan uit eigen beweging Onze Minister wie het aangaat of een van beide kamers der Staten-Generaal adviseren over wetten, voorstellen van wet, algemene maatregelen van bestuur, ontwerpen van algemene maatregelen van bestuur, ministeriële regelingen en ontwerpen van ministeriële regelingen die direct of indirect betrekking hebben op de rechten van de mens.

  • 3 Het College kan op schriftelijk verzoek of uit eigen beweging een bestuursorgaan wie het aangaat of een van beide kamers der Staten-Generaal adviseren over ontwerpen van bindende besluiten van Europese en andere internationale instellingen die direct of indirect betrekking hebben op de rechten van de mens en over beleid dat direct of indirect betrekking heeft op de rechten van de mens.

  • 4 Het College kan op schriftelijk verzoek of uit eigen beweging een bestuursorgaan wie het aangaat adviseren over andere algemeen verbindende voorschriften dan bedoeld in het eerste lid die direct of indirect betrekking hebben op de rechten van de mens, en ontwerpen daarvan.

Artikel 6
  • 1 Het College en daartoe door het College aangewezen personen kunnen alle inlichtingen en bescheiden vorderen die voor de vervulling van de taak van het College redelijkerwijs nodig zijn.

  • 2 Een ieder is verplicht de ingevolge het eerste lid gevorderde inlichtingen en bescheiden volledig en naar waarheid te verstrekken, een en ander op de wijze en binnen de termijn door of namens het College vast te stellen.

  • 3 Het tweede lid geldt niet voor zover het inlichtingen en bescheiden betreft waarvan het verstrekken in strijd is met het belang van de nationale veiligheid, dan wel een schending van een ambts- of beroepsgeheim met zich brengt. Voorts geldt deze verplichting niet, indien een persoon daardoor of zichzelf of een van zijn bloed- of aanverwanten in de rechte lijn of in de zijlijn in de tweede of de derde graad of zijn echtgenoot of eerdere echtgenoot dan wel geregistreerde partner of eerdere geregistreerde partner aan het gevaar van een strafrechtelijke veroordeling ter zake van een misdrijf zou blootstellen.

Artikel 7
  • 1 Het College kan een onderzoek ter plaatse instellen. Het heeft toegang tot elke plaats, met uitzondering van een woning zonder toestemming van de bewoner, voor zover dat redelijkerwijze voor de vervulling van zijn taak nodig is.

Artikel 8
  • 1 De onderzoeken, rapporten en aanbevelingen, bedoeld in artikel 3, onderdelen a en b, en de adviezen, bedoeld in artikel 5, worden door het College openbaar gemaakt.

  • 2 Onze Minister wie het aangaat stelt het College in de gelegenheid de onderzoeken, rapporten, aanbevelingen en adviezen met hem te bespreken.

Hoofdstuk 2. Onderzoek en oordeel gelijke behandeling
Artikel 9

Binnen het College is een afdeling belast met de uitvoering van de in dit hoofdstuk bedoelde taak.

Artikel 10
  • 1 Het College kan op schriftelijk verzoek onderzoeken of een onderscheid is of wordt gemaakt als bedoeld in de Algemene wet gelijke behandeling, de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen of artikel 646 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, en zijn oordeel daaromtrent kenbaar maken. Voorts kan het College uit eigen beweging onderzoeken of zodanig onderscheid stelselmatig wordt gemaakt en zijn oordeel daarover kenbaar maken.

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT