Wet maatregelen woningmarkt 2014 II

CourtBinnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Subject MatterWonen, onroerend goed, bouwrecht
Abbreviated LabelGeen

Geldend van 05-03-2020 t/m heden

Wet van 18 december 2013 tot invoering van een verhuurderheffing over 2014 en volgende jaren alsmede wijziging van enige wetten met betrekking tot de nadere herziening van de fiscale behandeling van de eigen woning (Wet maatregelen woningmarkt 2014 II)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om vanaf 2014, als onderdeel van de maatregelen om de woningmarkt in zowel het huur- als het koopsegment beter te laten functioneren, een heffing in te voeren voor verhuurders van woningen in de gereguleerde sector en een tariefsaanpassing aftrek kosten eigen woning in de inkomstenbelasting in te voeren waardoor het fiscale voordeel ter zake van de aftrek van dergelijke kosten voor zover deze tegen het tarief in de vierde schijf worden vergolden stapsgewijs wordt verkleind, alsmede om enkele onduidelijkheden, onbedoelde gevolgen en omissies als gevolg van de invoering van de aflossingseis in de inkomstenbelasting te herstellen;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk 1. Verhuurderheffing over 2014 en volgende jaren
Afdeling 1. Algemene bepalingen
Artikel 1.1

Onder de naam verhuurderheffing wordt een belasting geheven van de in artikel 1.4 bedoelde belastingplichtigen.

Artikel 1.2
  • 1 In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a. compensatie: heffingsvermindering als bedoeld in artikel 1.10;

    • b. diensten van algemeen economisch belang: diensten van algemeen economisch belang als bedoeld in:

      • 1°. artikel 106, tweede lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en

      • 2°. het Besluit van de Europese Commissie van 20 december 2011 betreffende de toepassing van artikel 106, tweede lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst, verleend aan bepaalde met het beheer van diensten van algemeen economisch belang belaste ondernemingen;

    • c. groep: de combinatie van rechtspersonen in het geval een rechtspersoon meer dan 50% onmiddellijk of middellijk deelname heeft:

      • 1°. aan de leiding van een van die combinatie deel uitmakende andere rechtspersoon;

      • 2°. aan het toezicht op die andere rechtspersoon, of

      • 3°. in het kapitaal van die andere rechtspersoon;

    • d. heffingsjaar: kalenderjaar waarover de verhuurderheffing is verschuldigd;

    • e. huurwoning: in Nederland gelegen voor verhuur bestemde woning die ingevolge artikel 16 van de Wet waardering onroerende zaken als één onroerende zaak wordt aangemerkt en waarvan de huurprijs niet hoger is dan het bedrag, genoemd in artikel 13, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de huurtoeslag, met uitzondering van een woning die wordt verhuurd in het kader van het hotel-, pension-, kamp- en vakantiebestedingsbedrijf aan personen die in die woning voor een korte periode verblijf houden en van een woning die krachtens artikel 3.1 van de Erfgoedwet als rijksmonument is aangewezen;

    • f. investeringskosten: door de belastingplichtige betaalde investeringskosten die drukken op de belastingplichtige en noodzakelijkerwijs voortvloeien uit het verrichten van de activiteiten, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, onder 1° tot en met 8°;

    • g. Onze Minister: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

    • h. WOZ-waarde: volgens hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor een kalenderjaar vastgestelde waarde, waarbij voor de toepassing van deze wet een waarde van € 294.000 wordt gehanteerd, indien deze waarde hoger is dan dat bedrag.

  • 2 In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt voorts verstaan onder:

    • a. heffingsvermindering: vermindering van de verhuurderheffing op grond van een definitieve investeringsverklaring;

    • b. voorgenomen investering: te verrichten activiteit die betreft:

      • 1°. bouw van huurwoningen waarvan de huurprijs gelijk of hoger is dan het bedrag, genoemd in artikel 20, tweede lid, onderdeel a, van de Wet op de huurtoeslag;

      • 2°. bouw van huurwoningen waarvan de huurprijs lager is dan het bedrag, genoemd in artikel 20, tweede lid, onderdeel a, van de Wet op de huurtoeslag;

      • 3°. grootschalige verbouw van huurwoningen;

      • 4°. verbouw van niet voor bewoning bestemde ruimten tot huurwoningen;

      • 5°. sloop van huurwoningen;

      • 6°. kleinschalige verbouw van huurwoningen;

      • 7°. samenvoeging van huurwoningen teneinde een of meer huurwoningen te verkrijgen; of

      • 8°. verduurzaming van huurwoningen;

    • c. voorlopige investeringsverklaring: schriftelijke kennisgeving van Onze Minister aan de aanvrager, met gegevens over:

      • 1°. de voorgenomen investering en

      • 2°. het voorlopige bedrag aan heffingsvermindering met een berekening van dat bedrag;

    • d. gerealiseerde investering: activiteit die door de belastingplichtige is gerealiseerd ter uitvoering van een voorgenomen investering;

    • e. definitieve investeringsverklaring: schriftelijke kennisgeving van Onze Minister aan de belastingplichtige met gegevens over:

      • 1°. de gerealiseerde investering en

      • 2°. het bedrag aan heffingsvermindering met een berekening van dat bedrag.

  • 3 Het bedrag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel h, wordt jaarlijks met ingang van elk kalenderjaar bij ministeriële regeling gewijzigd met het percentage waarmee het gemiddelde van de woningwaarden in het voorafgaande kalenderjaar gewijzigd is ten opzichte van het gemiddelde van die waarden in het daaraan voorafgaande kalenderjaar.

Artikel 1.3

Indien er ter zake van een huurwoning meer dan één genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is, wordt voor de verhuurderheffing de huurwoning in aanmerking genomen bij degene aan wie de beschikking, bedoeld in artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken, ter zake van die huurwoning op de voet van artikel 24, derde en vierde lid, van die wet is bekendgemaakt.

Afdeling 2. Belastingplicht
Artikel 1.4

Belastingplichtig voor de verhuurderheffing is de natuurlijke persoon, de rechtspersoon of de groep die bij aanvang van het kalenderjaar het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht heeft van meer dan vijftig huurwoningen.

Afdeling 3. Grondslag
Artikel 1.5

De verhuurderheffing wordt geheven naar het belastbare bedrag.

Artikel 1.6
  • 1 Het belastbare bedrag is de som van de WOZ-waarden van de huurwoningen waarvan de belastingplichtige bij aanvang van het kalenderjaar het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht heeft, verminderd, doch niet verder dan tot nihil, met vijftig maal de gemiddelde WOZ-waarde van die huurwoningen.

  • 2 Van de huurwoningen, bedoeld in het eerste lid, zijn uitgezonderd de huurwoningen die de belastingplichtige in eigendom verwerft tussen 1 januari 2017 en 31 december 2021 voor zover de belastingplichtige een toegelaten instelling is als bedoeld in artikel 1 van de Woningwet en voor zover die huurwoningen:

    • a. gelegen zijn in een gemeente als bedoeld in artikel 1.11, tweede lid, onderdelen b en c;

    • b. zijn opgenomen in een plan dat beoogt uitvoering te geven aan een activiteit in het kader van stedelijke vernieuwing als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Woningwet, en

    • c. de belastingplichtige hiervoor een verklaring heeft van Onze Minister.

  • 3 De uitzondering, bedoeld in het tweede lid, geldt voor een periode van twintig jaren nadat de huurwoning in eigendom is verworven.

  • 4 Van de huurwoningen, bedoeld in het eerste lid, zijn voorts uitgezonderd de huurwoningen die de belastingplichtige realiseert in de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2024 voor zover:

    • a. hiervoor een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.23a, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht met een termijn van maximaal vijftien jaren is verleend voor een tijdelijk bouwwerk;

    • b. voor de bouw van die huurwoningen geen heffingsvermindering als bedoeld in artikel 1.11, eerste lid, onderdeel o, is verleend; en

    • c. de belastingplichtige hiervoor een verklaring heeft van Onze Minister.

  • 5 De uitzondering, bedoeld in het vierde lid, geldt voor een periode van vijftien jaren nadat de huurwoning is gerealiseerd.

  • 6 Onze Minister kan overgaan tot intrekking van:

    • a. een verklaring als bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, indien niet wordt voldaan aan de voorwaarde, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b;

    • b. een verklaring als bedoeld in het vierde lid, onderdeel c, indien niet wordt voldaan aan de voorwaarde, bedoeld in het vierde lid, onderdeel b.

  • 7 De aanvraag om in aanmerking te komen voor de toepassing van de uitzondering, bedoeld in het tweede of vierde lid, wordt langs elektronische weg ingediend bij Onze Minister.

  • 8 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent de toepassing van het tweede, vierde en zesde...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT