Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag

Abbreviated LabelWML
CourtSociale Zaken en Werkgelegenheid
Subject MatterBWBR0002638

Geldend van 01-01-2020 t/m heden

Wet van 27 november 1968, houdende regelen inzake een minimumloon en een minimumvakantiebijslag

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is bij de wet regelen te stellen inzake een minimumloon en een minimumvakantiebijslag;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I. Algemene bepalingen
Artikel 1
  • 1 Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder:

    • a. Onze Minister: Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

    • b. publiekrechtelijke regeling: een regeling als bedoeld in artikel 5 of 6 van de Wet op de loonvorming.

Artikel 2
  • 1 Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt onder dienstbetrekking verstaan de dienstbetrekking krachtens arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht.

  • 2 Onder dienstbetrekking wordt mede verstaan de arbeidsverhouding van degene, die krachtens overeenkomst van opdracht met een ander tegen beloning:

    • a. geregeld bemiddeling verleent bij het tot stand komen van overeenkomsten van die ander, of een opdrachtgever van deze, met derden, mits hij die bemiddeling uitsluitend voor die ander verleent, het verlenen van die bemiddeling niet een voor hem bijkomstige werkzaamheid is en hij zich daarbij doorgaans niet door meer dan twee andere personen laat bijstaan; of

    • b. arbeid verricht, tenzij deze overeenkomst is aangegaan in de uitoefening van bedrijf of in de zelfstandige uitoefening van beroep.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ingevolge welke de arbeidsverhouding van degene, die tegen beloning arbeid verricht en wiens arbeidsverhouding niet reeds ingevolge het eerste of tweede lid als dienstbetrekking wordt beschouwd, doch hiermede maatschappelijk gelijk kan worden gesteld, eveneens onder dienstbetrekking wordt verstaan.

Artikel 3

Indien hiertoe in verband met de bijzondere aard van de arbeidsverhouding dan wel in verband met bijzondere omstandigheden aanleiding bestaat, kan bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald, dat de arbeidsverhouding van tot een daarbij aangewezen categorie behorende personen niet onder dienstbetrekking als bedoeld in artikel 2 wordt verstaan.

Artikel 4
  • 1 Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt onder werknemer verstaan de natuurlijke persoon, die overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2 of 3 in dienstbetrekking staat.

  • 2 Wie zijn dienstbetrekking niet binnen het Rijk vervult, wordt slechts als werknemer beschouwd, indien hij binnen het Rijk woont en zijn werkgever eveneens binnen het Rijk woont of gevestigd is. Voor zover een werkgever binnen het Rijk een vaste inrichting voor de uitoefening van zijn bedrijf of beroep of een binnen het Rijk wonende of gevestigde vaste vertegenwoordiger heeft, wordt hij voor de toepassing van de vorige volzin gelijkgesteld met een binnen het Rijk gevestigde werkgever.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald, dat personen, die niet binnen het Rijk wonen, ook als werknemer worden beschouwd, voor zover zij hun dienstbetrekking buiten het Rijk vervullen.

  • 4 Voor de toepassing van de vorige leden worden schepen en luchtvaartuigen, welke binnen het Rijk hun thuishaven hebben, ten opzichte van de werkgever en de bemanning beschouwd als deel van het Rijk.

Artikel 5
  • 1 Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt onder werkgever verstaan de persoon, tot wie een werknemer in dienstbetrekking staat.

  • 2 In het geval, bedoeld in artikel 2, tweede lid, wordt onder werkgever verstaan de persoon, met wie de overeenkomst van opdracht is gesloten.

  • 3 Ingeval toepassing wordt gegeven aan artikel 2, derde lid, wordt tevens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur bepaald wie in de daarbij betrokken gevallen onder werkgever wordt verstaan.

Artikel 6
  • 1 Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde worden onder loon verstaan de geldelijke inkomsten uit hoofde van de dienstbetrekking, met uitzondering van:

    • a. vakantiebijslagen;

    • b. winstuitkeringen;

    • c. uitkeringen bij bijzondere gelegenheden;

    • d. uitkeringen ingevolge aanspraken om na verloop van tijd of onder een voorwaarde één of meer uitkeringen te ontvangen;

    • e. vergoedingen voor zover zij geacht kunnen worden te strekken tot bestrijding van noodzakelijke kosten, die de werknemer in verband met zijn dienstbetrekking heeft te maken, waaronder in ieder geval worden begrepen kosten voor reizen, huisvesting of voeding, die de werknemer in verband met zijn dienstbetrekking heeft te maken, ook in verband met het verrichten van arbeid in een ander land dan waar de werknemer gewoonlijk arbeid verricht of verblijft;

    • f. een transitievergoeding als bedoeld in artikel 673 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek;

    • g. uitkeringen ingevolge een spaarloonregeling als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964;

    • h. eindejaarsuitkeringen;

    • i. een werkgeversbijdrage in de premie voor de ziektekostenverzekering van een persoon, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel a, van de Zorgverzekeringswet.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen andere uitzonderingen dan de in het eerste lid genoemde worden gesteld.

  • 3 Onze Minister kan regelen stellen naar welke wordt beoordeeld welke inkomsten moeten worden aangemerkt als uitkeringen of vergoedingen als bedoeld in het eerste lid, onder b tot en met h.

Hoofdstuk II. Minimumloon
Artikel 7
  • 1 De werknemer die de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt heeft voor de arbeid door hem in dienstbetrekking verricht, jegens de werkgever recht op een loon ten minste tot het bedrag, bij of krachtens de volgende artikelen onder de benaming minimumloon vastgesteld.

  • 2 Indien daartoe naar Ons oordeel aanleiding bestaat op grond van de ontwikkeling in collectieve arbeidsovereenkomsten ter zake van de leeftijd waarop recht op een loon tenminste tot de in artikel 8, eerste lid, genoemde bedragen ontstaat, kan bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald, dat werknemers beneden de leeftijd van 21 jaar, die de leeftijd van 20 jaar dan wel die de leeftijd van 19 jaar hebben bereikt, eveneens het in het eerste lid bedoelde recht hebben.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald, dat werknemers - dan wel dat werknemers, behorende tot een bij de maatregel aangewezen categorie - beneden de leeftijd van 21 jaar of, zo toepassing is gegeven aan het tweede lid, beneden de krachtens dat lid bepaalde leeftijd, die een bij de maatregel aangewezen lagere leeftijd hebben bereikt, eveneens het in het eerste lid bedoelde recht hebben.

  • 4 Beloningen, die de werknemer voor arbeid, door hem in de dienstbetrekking verricht, van derden ontvangt, worden, voor zover zij deel uitmaken van de arbeidsvoorwaarden, voor de toepassing van het bij of krachtens het eerste, tweede of derde lid bepaalde geacht van de werkgever te zijn ontvangen.

  • 5 Loon waarop de werknemer op grond van enige wettelijke bepaling recht heeft over een periode, waarin hij geen arbeid verricht, wordt voor de toepassing van het bij of krachtens het eerste, tweede of derde lid bepaalde aangemerkt als loon voor de arbeid door hem in die dienstbetrekking verricht. Bedragen, waarmee het loon overeenkomstig die bepaling wordt verminderd, worden voor de toepassing van het bij of krachtens het eerste, tweede of derde lid bepaalde geacht van de werkgever te zijn ontvangen.

  • 6 De werkgever is met toepassing van artikel 623 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek verplicht het minimumloon tijdig te voldoen.

Artikel 7a
  • 1 In afwijking van artikel 620 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek geschiedt de voldoening van het verschuldigde minimumloon door girale betaling overeenkomstig artikel 114 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op de werknemer die doorgaans op minder dan vier dagen per week uitsluitend of nagenoeg uitsluitend diensten verricht ten behoeve van het huishouden van de natuurlijke persoon tot wie hij in dienstbetrekking staat.

Artikel 8
  • 1 Het minimumloon bedraagt over elke uitbetalingstermijn van:

    • a. een maand of een veelvoud van een maand: € 1264,80 [Red: per 1 januari 2020: € 1653,60] , onderscheidenlijk een gelijk veelvoud hiervan;

    • b. een week of een veelvoud van een week: € 291,90 [Red: per 1 januari 2020: € 381,60] , onderscheidenlijk een gelijk veelvoud hiervan;

    • c. een andere tijdsduur: € 58,38 [Red: per 1 januari 2020: € 76,32] vermenigvuldigd met het aantal van de in die termijn begrepen werkdagen. Onder werkdag wordt verstaan een dag, waarop de werknemer arbeid heeft verricht of waarover hij recht op loon heeft als bedoeld in artikel 7, vijfde lid.

  • 2 Waar in deze wet wordt verwezen naar de in het vorige lid genoemde bedragen, worden als zodanig, indien toepassing is gegeven aan artikel 14, de daarbij...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT