Wet oorlogsstrafrecht

Abbreviated LabelWO
CourtVeiligheid en Justitie
Subject MatterStaats- en bestuursrecht | Militair recht

Geldend van 01-10-2013 t/m heden

Wet van 10 Juli 1952, houdende vaststelling van de Wet Oorlogsstrafrecht alsmede van enige daarmede verband houdende wijzigingen in het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Militair Strafrecht en de Invoeringswet Militair Straf- en Tuchtrecht

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is bepalingen vast te stellen met betrekking tot in geval van oorlog gepleegde misdrijven en hun berechting, zomede enige wijzigingen aan te brengen in het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Militair Strafrecht en de Invoeringswet Militair Straf- en Tuchtrecht;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel I

De navolgende bepalingen worden vastgesteld, die kunnen worden aangehaald als WET OORLOGSSTRAFRECHT

Artikel 1
  • 1 De bepalingen van deze wet zijn van toepassing op de misdrijven, in geval van oorlog begaan of eerst in geval van oorlog strafbaar, welke zijn omschreven in:

    • 1°. een der Titels I en II van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht;

    • 2°. het Wetboek van Militair Strafrecht;

    • 3°. de artikelen 4 tot en met 7 van deze wet;

    • 4°. de artikelen 131 tot en met 134, 189 en 416-417bis van het Wetboek van Strafrecht, indien het strafbare feit of het misdrijf, waarvan in die artikelen gesproken wordt, is een misdrijf als in dit artikel bedoeld.

  • 2 In geval van een gewapend conflict, dat niet als oorlog kan worden aangemerkt en waarbij Nederland is betrokken hetzij ter individuele of collectieve zelfverdediging, hetzij tot herstel van internationale orde en veiligheid, zijn de artikelen 4 tot en met 7 van overeenkomstige toepassing en kunnen Wij bij algemene maatregel van bestuur bepalen, dat de overige bepalingen van deze wet geheel of ten dele van toepassing zullen zijn.

  • 3 Onder oorlog wordt begrepen burgeroorlog.

Artikel 2

Voor zover in deze wet niet anders is bepaald, vinden ten aanzien van de in artikel 1 bedoelde misdrijven de bepalingen van het Wetboek van Militair Strafrecht en die ter uitvoering daarvan alsmede, behoudens de uitzonderingen bij dat Wetboek vastgesteld, de bepalingen van het gemene strafrecht toepassing, met dien verstande, dat waar in het Wetboek van Militair Strafrecht of in de bepalingen ter uitvoering daarvan gesproken wordt van de gerechten bedoeld in de Wet militaire strafrechtspraak, of van in artikel 2 van de Wet militaire strafrechtspraak genoemde personen, daaronder worden begrepen de bij deze wet aangewezen gerechten onderscheidenlijk de personen vallende onder de rechtsmacht van deze gerechten.

Artikel 3

Onverminderd het te dien aanzien in het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Militair Strafrecht bepaalde is de Nederlandse strafwet toepasselijk:

  • 1°. op ieder, die zich buiten het rijk in Europa schuldig maakt aan een misdrijf omschreven in de artikelen 4-7 van deze wet, indien dit feit is gepleegd tegen of met betrekking tot een Nederlander of een Nederlands rechtspersoon of indien enig Nederlands belang daardoor is of kon worden geschaad;

  • 2°. op ieder, die zich buiten het rijk in Europa schuldig maakt aan een misdrijf, omschreven in een der artikelen 131 tot en met 134, 189 en 416-417bis van het Wetboek van Strafrecht, indien het strafbare feit of het misdrijf, waarvan in die artikelen gesproken wordt, is een misdrijf als hiervoor onder 1°. bedoeld;

  • 3°. op de Nederlander, die zich buiten het rijk in Europa schuldig maakt aan een misdrijf, in artikel 1 bedoeld.

Artikel 4

De Nederlander, die vrijwillig in krijgsdienst treedt bij een buitenlandse mogendheid, wetende, dat deze met Nederland in oorlog is, wordt gestraft met levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste dertig jaren of geldboete van de vijfde categorie.

Artikel 5
  • 1 Hij die in geval van oorlog opzettelijk een ander blootstelt aan opsporing, vervolging, vrijheidsberoving of -beperking, enige straf of enige maatregel door of vanwege de vijand of diens helpers, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste tien jaren of geldboete van de vijfde categorie.

  • 2 Levenslange gevangenisstraf, of tijdelijke van ten hoogste dertig jaren of geldboete van de vijfde categorie wordt opgelegd, indien het feit zwaar lichamelijk letsel, de dood of de vermissing, waaruit redelijkerwijze de dood is af te leiden, ten gevolge heeft.

Artikel 6

Hij die een misdrijf begaat en daartoe gebruik maakt of dreigt te maken van macht, gelegenheid of middel, hem door de vijand geboden, wordt gestraft met:

  • 1°. het dubbele van de op dat misdrijf gestelde gevangenisstraf, indien deze niet meer dan tien jaren gevangenisstraf bedraagt;

  • 2°. levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste dertig jaren, of geldboete van de vijfde categorie indien op dat misdrijf gevangenisstraf van meer dan tien jaren is gesteld;

Artikel 7

Hij die in geval van oorlog opzettelijk gebruik maakt of dreigt te maken van macht, gelegenheid of middel hem door de vijand geboden, om een ander in zijn vermogen wederrechtelijk te benadelen of om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of geldboete van de vijfde categorie.

Artikel 8

[Vervallen per 01-10-2003]

Artikel 9

[Vervallen per 01-10-2003]

Artikel 10

[Vervallen per 01-10-2003]

Artikel 10a

Bij veroordeling tot een gevangenisstraf van tenminste een jaar wegens een der in de artikelen 4 tot en met 7 bedoelde feiten kan ontzetting van het in artikel 28, eerste lid, onder 3°, van het Wetboek van Strafrecht vermelde recht worden uitgesproken.

Artikel 11

De bij de artikelen 4 tot en met 7 strafbaar gestelde feiten worden beschouwd als misdrijven.

Artikel 12
  • 1 Van de misdrijven, in artikel 1 bedoeld, door wie ook begaan, nemen, behoudens het bepaalde in het tweede lid, kennis de gerechten bedoeld in de Wet militaire strafrechtspraak, de Hoge Raad daaronder begrepen, op de wijze als in die wet bepaald.

  • 2 Indien de vervolging van een misdrijf als in artikel 1 bedoeld plaats vindt na een vijandelijke bezetting van het grondgebied van het rijk in Europa of van een gedeelte daarvan, nemen bijzondere rechtbanken en het Bijzondere Hooggerechtshof van deze misdrijven kennis met uitzondering van de misdrijven, door militairen begaan, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 2°., of omschreven in de artikelen 131 tot en met 134, 189 of 416-417bis van het Wetboek van Strafrecht, indien het misdrijf, waarvan in die artikelen gesproken wordt, is een misdrijf als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 2°.

  • 3 Wij kunnen bij algemene maatregel van bestuur voorzieningen treffen omtrent de overgang van zaken naar de bijzondere gerechten alsmede omtrent de voorbereiding van de vervolging voor de tijd, dat deze gerechten nog niet zijn ingesteld. Daarbij kan tevens worden bepaald dat de bijzondere gerechten mede kennisnemen van misdrijven, omschreven in de Wet internationale misdrijven.

  • 4 Wij behouden Ons voor bij algemene maatregel van bestuur te bepalen, dat wegens de geringe omvang of duur der bezetting het bepaalde in het tweede lid buiten toepassing zal blijven.

  • 5 Eveneens behouden Wij Ons voor bij algemene maatregel van bestuur te bepalen, dat na afloop van feitelijke oorlogshandelingen, ook wanneer daaraan niet een vijandelijke bezetting van het Rijk in Europa of van een gedeelte daarvan is voorafgegaan, het tweede lid in verband met de omvang en de aard der te berechten feiten toepassing zal vinden.

Artikel 13
  • 1 De bijzondere rechtbanken en het Bijzondere Hooggerechtshof worden door Ons ingesteld en samengesteld.

  • 2 Het rechtsgebied en de plaats van vestiging der bijzondere rechtbanken en de plaats van vestiging van het Bijzondere Hooggerechtshof worden door Ons bij algemene maatregel van bestuur bepaald.

Artikel 14
  • 1 Het Bijzondere Hooggerechtshof en de bijzondere rechtbanken zijn samengesteld uit een rechtsgeleerde president en zoveel rechtsgeleerde vice-presidenten en rechtsgeleerde en militaire leden als nodig zal blijken.

  • 2 Bij het Bijzondere Hooggerechtshof zijn een procureur-generaal en zoveel advocaten-generaal, bij de bijzondere rechtbanken een officier van justitie en zoveel substituut-officieren als nodig zullen blijken. Bij ieder college is een griffier en zijn zoveel substituut-griffiers als nodig zal blijken.

  • 3 Wij kunnen plaatsvervangende rechtsgeleerde en militaire leden benoemen.

Artikel 15
  • 1 Tot de in artikel 14 genoemde betrekkingen met uitzondering van die van militair lid en plaatsvervangend militair lid zijn benoembaar:

    • 1°. bij het Bijzondere Hooggerechtshof zij die benoembaar zijn onderscheidenlijk tot raadsheer in, advocaat-generaal bij of griffier of substituut-griffier van een gerechtshof;

    • 2°. bij de bijzondere rechtbanken zij die benoembaar zijn onderscheidenlijk tot rechter in, officier of substituut-officier van justitie bij of griffier of substituut-griffier van een arrondissements-rechtbank.

  • 2 De met rechtspraak belaste rechtsgeleerde leden der bijzondere colleges worden door Ons benoemd voor de duur der instandhouding van het college en bij voorkeur uit de leden van de rechterlijke macht, met rechtspraak belast.

  • 3 Tot militaire leden en plaatsvervangende militaire leden zijn benoembaar:

    • 1°. in het Bijzondere Hooggerechtshof opper- en vlagofficieren, al...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT