Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer

Abbreviated LabelGeen
CourtBinnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Subject MatterArbeidsrecht en sociaal-zekerheidsrecht | Ambtenarenrecht

Geldend van 01-01-2020 t/m heden

Wet van 19 december 1990, houdende een nieuwe regeling voor de schadeloosstelling en onkostenvergoedingen van leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is een nieuwe regeling te treffen voor de schadeloosstelling en onkostenvergoedingen van de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal en in verband daarmee de Wet schadeloosstelling, uitkering en pensioen leden Europees Parlement (Stb. 1979, 379) te wijzigen:

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

§ 1:. Begripsbepalingen en reikwijdte
Artikel 1
  • 1 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • - schadeloosstelling: de schadeloosstelling, bedoeld in artikel 2 van deze wet;

    • - kamerlid: lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal;

    • - de voorzitter: de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal;

    • - de eerste, tweede en overige ondervoorzitters: de eerste, tweede respectievelijk overige ondervoorzitters van de Tweede Kamer der Staten-Generaal;

    • - fractievoorzitter: kamerlid waarvan door de voorzitter is vastgesteld dat dat lid voorzitter is van een fractie, dan wel enig lid is van een fractie;

    • - griffier: de griffier van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

  • 2 Deze wet is niet van toepassing op kamerleden die het ambt van minister of staatssecretaris bekleden.

  • 3 De artikelen 2 tot en met 6 van deze wet zijn van overeenkomstige toepassing op het kamerlid aan wie ingevolge artikel X 10 van de Kieswet tijdelijk ontslag is verleend wegens zwangerschap en bevalling of ziekte.

§ 2:. Schadeloosstelling
Artikel 2
  • 1 De kamerleden genieten een schadeloosstelling van € 8.372,65 per maand, vermeerderd met een percentage dat gelijk is aan het percentage van de vakantie-uitkering dat in een collectieve arbeidsovereenkomst is overeengekomen voor de ambtenaren die krachtens een arbeidsovereenkomst met de Staat werkzaam zijn bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

  • 2 Indien voor de ambtenaren die krachtens een arbeidsovereenkomst met de Staat werkzaam zijn bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in een collectieve arbeidsovereenkomst een wijziging van het loon is overeengekomen en daarbij is bepaald dat die wijziging een algemeen karakter draagt, wordt bij ministeriële regeling met ingang van de datum, waarop die wijziging ingaat, de schadeloosstelling van kamerleden dienovereenkomstig gewijzigd, onder nadere vaststelling, voor zoveel nodig, van het in het eerste lid genoemde bedrag.

Artikel 2a
  • 1 Indien voor de ambtenaren, bedoeld in het tweede lid, in een collectieve arbeidsovereenkomst is overeengekomen dat zij een eenmalige uitkering ontvangen en daarbij is bepaald dat dat deze uitkering een algemeen karakter draagt, ontvangen de kamerleden een uitkering op gelijke voet.

  • 2 Indien de hoogte van de uitkering, bedoeld in het eerste lid, afhankelijk is van de hoogte van de schadeloosstelling, wordt bij de vaststelling hiervan rekening gehouden met een eventuele vermindering van de schadeloosstelling als bedoeld in artikel 3, met een eventuele toelage als bedoeld in artikel 11, alsmede met een verhoging van de schadeloosstelling als bedoeld in artikel 12.

Artikel 2b

De kamerleden ontvangen een eindejaarsuitkering op de voet van hetgeen daaromtrent voor de ambtenaren die krachtens een arbeidsovereenkomst met de Staat werkzaam zijn bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in een collectieve arbeidsovereenkomst is overeengekomen. Grondslag voor de eindejaarsuitkering is de schadeloosstelling, bedoeld in artikel 2, verminderd met het in dat artikel bedoelde percentage en rekening houdend met een eventuele vermindering van de schadeloosstelling als bedoeld in artikel 3, alsmede de toelagen, bedoeld in de artikelen 11 en 12.

Artikel 3
  • 1 De schadeloosstelling wordt verminderd met de helft van het bedrag waarmee de neveninkomsten van het kamerlid per jaar een bedrag gelijk aan 14% van de schadeloosstelling te boven gaan, met dien verstande dat deze vermindering ten hoogste 35% van de schadeloosstelling bedraagt. Indien het kamerlid een gedeelte van het kalenderjaar lid van de Kamer is, gelden de bedragen naar evenredigheid.

  • 2 Onder neveninkomsten wordt verstaan het gezamenlijke bedrag dat het kamerlid wegens het verrichten van nevenactiviteiten tijdens het lidmaatschap geniet als:

  • 3 De neveninkomsten worden bepaald overeenkomstig de regels van de Wet inkomstenbelasting 2001 en worden verrekend in het jaar waarin deze zijn genoten in de zin van die wet, met dien verstande dat geen verrekening meer plaats heeft, indien de neveninkomsten worden genoten na 31 december van het jaar waarin het lidmaatschap wordt beëindigd.

Artikel 3a
  • 1 De schadeloosstelling eindigt met de dag waarop het kamerlidmaatschap wordt beëindigd.

  • 2 Zo spoedig mogelijk na het overlijden van het kamerlid wordt aan de weduwe of weduwnaar, van wie het overleden kamerlid niet duurzaam gescheiden leefde, een bedrag uitgekeerd, gelijk aan driemaal het bedrag van de schadeloosstelling, dat over de laatste volle maand aan het kamerlid is uitgekeerd. Indien de overledene geen weduwe of weduwnaar als bedoeld in de vorige volzin, nalaat, geschiedt de uitkering ten behoeve van de minderjarige kinderen tot wie de overledene in familierechtelijke betrekking stond, of minderjarige kinderen waarover de overledene de pleegouderlijke zorg droeg. Onder pleegouderlijke zorg wordt verstaan de zorg voor het onderhoud en de opvoeding van het kind als was het een eigen kind, onafhankelijk van enige verplichting daartoe of van het genieten van een vergoeding daarvoor. Ontbreken ook zodanige kinderen dan geschiedt de uitkering aan degenen die geheel of grotendeels afhankelijk waren van de schadeloosstelling van het kamerlid.

  • 3 Voor de toepassing van dit artikel wordt onder weduwe of weduwnaar mede verstaan de achtergebleven geregistreerde partner en de nabestaande levenspartner met wie het overleden niet-gehuwde kamerlid samenwoonde en - met het oogmerk duurzaam samen te leven - een gemeenschappelijke huishouding heeft gevoerd op basis van een notarieel verleden samenlevingscontract bevattende de wederzijdse rechten en verplichtingen ter zake van die samenwoning en gemeenschappelijke huishouding. Tegelijkertijd kan slechts één persoon als levenspartner worden aangemerkt. De griffier kan verlangen dat een schriftelijke verklaring van een notaris wordt overgelegd waaruit blijkt dat een samenlevingscontract als bedoeld in de eerste volzin is gesloten.

Artikel 4
  • 1 Zo spoedig mogelijk na afloop van het kalenderjaar, verstrekt het kamerlid aan de inspecteur van de Belastingdienst:

    • a. een opgave van de neveninkomsten welke hij over dat kalenderjaar of over een gedeelte daarvan heeft genoten, dan wel

    • b. een verklaring dat hij geen neveninkomsten heeft genoten of niet meer dan 14% van de schadeloosstelling op jaarbasis aan neveninkomsten heeft genoten over dat jaar of, indien hij het kamerlidmaatschap vervulde gedurende een gedeelte van het kalenderjaar, een evenredig deel daarvan, dan wel

    • c. een verklaring dat een opgave van neveninkomsten achterwege zal blijven.

  • 2 In afwijking van het eerste lid vermindert de griffier op verzoek van het kamerlid diens schadeloosstelling reeds gedurende het kalenderjaar met een bedrag waarmee het kamerlid verwacht dat zijn schadeloosstelling zal worden verminderd vanwege zijn neveninkomsten.

  • 3 De inspecteur van de Belastingdienst deelt de griffier het bedrag van de schadeloosstelling mede dat teruggevorderd dient te worden en verstrekt een afschrift daarvan aan het kamerlid.

  • 4 Indien de inspecteur van de Belastingdienst constateert dat er sprake is van te verrekenen neveninkomsten, vordert de griffier het teveel aan ontvangen schadeloosstelling terug van het kamerlid.

  • 5 Indien het kamerlid geen informatie kan verstrekken, meldt hij dit binnen zes maanden na afloop van het kalenderjaar onder opgaaf van redenen aan de inspecteur van de Belastingdienst. Het kamerlid meldt tevens een redelijke termijn waarbinnen hij deze informatie alsnog zal verstrekken.

  • 6 In het geval genoemd in het eerste lid, onderdeel c, alsmede indien het kamerlid binnen zes maanden na afloop van het kalenderjaar geen opgave of verklaring als bedoeld in het eerste lid heeft ingezonden of niet heeft voldaan aan het vijfde lid, stelt de griffier de schadeloosstelling over het afgelopen jaar vast op 65% van de...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT