Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945

Abbreviated LabelWUV
CourtVolksgezondheid, Welzijn en Sport
Subject MatterArbeidsrecht en sociaal-zekerheidsrecht | Sociaal zekerheidsrecht

Geldend van 19-03-2020 t/m heden

Wet van 22 november 1972, houdende regelen betreffende de verlening van uitkeringen aan de slachtoffers van vervolging

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is regelen te stellen betreffende de verlening van uitkeringen aan de slachtoffers van vervolging tijdens de oorlogsjaren 1940-1945;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I. Algemene bepalingen
Artikel 1

Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder:

Artikel 1a
  • 1 Voor de toepassing van deze wet wordt gelijkgesteld met:

    • a. huwelijk: het geregistreerd partnerschap;

    • b. gehuwd: als partner geregistreerd;

    • c. echtgenoot of echtpaar: de geregistreerde partner of het geregistreerde paar;

    • d. weduwe of weduwnaar: de achtergebleven partij bij het geregistreerd partnerschap;

  • 2 In deze wet en de daarop rustende bepalingen:

    • a. worden als gehuwd of als echtgenoot aangemerkt, ongehuwde personen van verschillend of gelijk geslacht, die duurzaam een gezamenlijke huishouding voeren, tenzij het betreft personen tussen wie bloedverwantschap in de eerste of tweede graad bestaat;

    • b. wordt als ongehuwd mede aangemerkt degenen die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.

  • 3 Van een gezamenlijke huishouding als bedoeld in het tweede lid kan slechts sprake zijn indien twee personen gezamenlijk voorzien in huisvesting en bovendien beiden een bijdrage leveren in de kosten van de huishouding dan wel op andere wijze in elkaars verzorging voorzien. Onze Minister kan nadere regels stellen voor de toepassing van de eerste volzin.

Artikel 1b

Waar in deze wet in een artikel of artikellid sprake is van «de Raad of de Sociale verzekeringsbank» is de taakverdeling in overeenstemming met de artikelen 4 en 6 van de Wet uitvoering wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen.

Artikel 2
  • 1 Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt onder vervolging verstaan iedere handeling of maatregel, welke tijdens de oorlogsjaren 1940-1945 door of namens de Nederland of het voormalige Nederlands-Indië vijandelijke bezettende machten werd gericht tegen personen of groepen van personen op grond van hun ras, geloof, wereldbeschouwing of homosexualiteit en welke heeft geleid tot:

    • a. vrijheidsberoving door opsluiting in concentratiekampen, gevangenissen of andere verblijfplaatsen, waar beëindiging van het leven dan wel permanente bewaking van de vervolgde werd beoogd, met inbegrip van het transport naar en tussen dergelijke verblijfplaatsen;

    • b. ondergaan van sterilisatie om aan vrijheidsberoving te ontkomen;

    • c. onderduiken om aan vrijheidsberoving te ontkomen.

  • 2 Onder vervolging worden tevens verstaan handelingen of maatregelen:

    • a. van de vijandelijke bezettende macht van het voormalige Nederlands-Indië, welke werden gericht tegen personen of groepen van personen op grond van hun Europese afkomst of Europees georiënteerde of gezinde instelling en welke hebben geleid tot omstandigheden als omschreven in het eerste lid, onder a;

    • b. van de vijandelijke bezettende macht van Nederland, welke werden gericht tegen personen, die zich aan verplichte tewerkstelling hebben onttrokken en welke hebben geleid tot omstandigheden als omschreven in het eerste lid, onder a.

  • 3 Handelingen of maatregelen van de vijandelijke bezettende macht van Nederland, welke werden gericht tegen personen wegens het zich onttrekken aan krijgsgevangenschap, worden niet onder vervolging begrepen.

Artikel 3
  • 1 Onder vervolgde wordt verstaan:

    • a. de Nederlander, die tijdens de oorlogsjaren 1940-1945 Nederlander zijnde dan wel Nederlands onderdaan in de zin van de toenmalige Wet van 10 februari 1910 (Stb. 55), vervolging onderging;

    • b.

      • 1. de Nederlander, die tijdens de oorlogsjaren 1940-1945 vreemdeling zijnde, vervolging onderging, indien hij sedert 9 mei 1940 tot aan het tijdstip van zijn naturalisatie onafgebroken in Nederland gevestigd is geweest;

      • 2. de Nederlander, die tijdens de oorlogsjaren 1940-1945 vreemdeling zijnde, vervolging onderging, indien hij sedert 7 december 1941 tot het tijdstip van zijn naturalisatie onafgebroken in het voormalige Nederlands-Indië, in Indonesië of in het voormalige Nederlands Nieuw-Guinea gevestigd is geweest, dan wel sedert 7 december 1941 onafgebroken in het voormalige Nederlands-Indië, in Indonesië of in het voormalige Nederlands Nieuw-Guinea was gevestigd en aansluitend daaraan vóór 1 april 1964 in Nederland is gekomen of vóór genoemde datum een verzoek om toestemming tot vestiging in Nederland heeft ingediend, waarop gunstig is beslist, en sedert zijn aankomst tot aan het tijdstip van zijn naturalisatie onafgebroken hier te lande gevestigd is geweest.

      • 3. de Nederlander, die tijdens de oorlogsjaren 1940-1945 vreemdeling zijnde, vervolging onderging, indien hij zich niet later dan 15 augustus 1955 in Nederland heeft gevestigd en tot de datum van de aanvraag, bedoeld in artikel 30, dan wel tot zijn overlijden onafgebroken in Nederland gevestigd is geweest;

    • c. de vreemdeling, die tijdens de oorlogsjaren 1940-1945 vervolging onderging, indien hij sedert 9 mei 1940 onafgebroken in Nederland is gevestigd, dan wel tot zijn overlijden is geweest;

    • d.

      • 1. de vreemdeling, die tijdens de oorlogsjaren 1940-1945 vervolging onderging, indien hij sedert 7 december 1941 tot zijn overlijden, mits dit plaats vond vóór 1 april 1964, onafgebroken in het voormalig Nederlands-Indië, in Indonesië of in het voormalig Nederlands Nieuw-Guinea, was gevestigd;

      • 2. de vreemdeling, die tijdens de oorlogsjaren 1940-1945 vervolging onderging, indien hij sedert 7 december 1941 onafgebroken in het voormalig Nederlands-Indië, in Indonesië of in het voormalig Nederlands Nieuw-Guinea, was gevestigd en aansluitend daaraan vóór 1 april 1964 in Nederland is gekomen of vóór genoemde datum een verzoek om toestemming tot vestiging in Nederland heeft ingediend, waarop gunstig is beslist, en sedert zijn aankomst onafgebroken hier te lande gevestigd is, dan wel tot zijn overlijden is geweest;

    • e. de vreemdeling, die tijdens de oorlogsjaren 1940-1945 Nederlander zijnde vervolging onderging;

    • f. de vreemdeling, die tijdens de oorlogsjaren 1940-1945 Nederlands onderdaan zijnde in de zin van de Wet van 10 februari 1910 (Stb. 55) vervolging onderging en nadien het Nederlanderschap heeft bezeten.

  • 2 De Raad kan de persoon die vervolging heeft ondergaan, maar niet voldoet aan de vereisten, bedoeld in het eerste lid, dan wel de persoon die voldoet aan de vereisten, bedoeld in het eerste lid, en tijdens de oorlogsjaren 1940-1945 in omstandigheden verkeerde welke overeenkomst vertonen met vervolging, met de vervolgde gelijkstellen indien het niet toepassen van deze wet ten aanzien van deze persoon een klaarblijkelijke hardheid zou zijn.

Artikel 4
  • 1 Behoudens in nader bij algemene maatregel van bestuur te regelen gevallen is deze wet niet van toepassing op:

    • a. de vervolgde en diens nabestaanden, die op grond van de vervolgingsomstandigheden aanspraken ontlenen aan de voor militairen geldende voorzieningen, tenzij de vervolgde heeft behoord tot het personeel van het voormalige Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger;

    • b. de vervolgde en diens nabestaanden, die aanspraken ontlenen aan de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945, de Wet buitengewoon pensioen zeelieden-oorlogsslachtoffers of de Wet buitengewoon pensioen Indisch verzet;

    • c. de vervolgde in de zin van artikel 3, eerste lid, onder c en d, en diens nabestaanden, die een andere dan de Nederlandse nationaliteit bezitten en zich metterwoon in het buitenland vestigen dan wel reeds buiten Nederland zijn of waren gevestigd, ook indien zij zich nadien in Nederland vestigen;

    • d. de nabestaande van de vervolgde in de zin van artikel 3, eerste lid, onder b 3, die een andere dan de Nederlandse nationaliteit bezitten.

  • 2 Bij de toepassing van het eerste lid, onder c, wordt een verblijf in het buitenland van langere duur dan een jaar in ieder geval aangemerkt als vestiging aldaar.

  • 3 Tot de nabestaanden genoemd in het eerste lid onder c, dient niet te worden gerekend de nabestaande, die, als zodanig, vóór 1 april 1964 vanuit het voormalig Nederlands-Indië, Indonesië of het voormalig Nederlands Nieuw-Guinea in Nederland is gekomen dan wel vóór genoemde datum een verzoek om toestemming tot vestiging in Nederland heeft ingediend, waarop gunstig is beslist en sedert zijn aankomst onafgebroken hier te lande is gevestigd.

Artikel 5
  • 1 Voor een uitkering, een vergoeding en een tegemoetkoming, alsmede voor een verklaring als bedoeld in artikel 22 komt niet in aanmerking de vervolgde die blijkens opgave van Onze Minister van Justitie:

    • a. bij onherroepelijke uitspraak van een bijzondere...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT