Wet van 21 december 2016 tot wijziging van de Mijnbouwwet (versterking veiligheidsbelang mijnbouw en regie opsporings-, winnings- en opslagvergunningen)
Wet van 21 december 2016 tot wijziging van de Mijnbouwwet (versterking veiligheidsbelang mijnbouw en regie opsporings-, winnings- en opslagvergunningen)
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is in de Mijnbouwwet het belang van de veiligheid te versterken, de regie te nemen op vergunningen voor de opsporing, winning en opslag en de wet op enkele andere punten te wijzigen; Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Mijnbouwwet wordt als volgt gewijzigd: A In artikel 1 wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel ag door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd: ah. risicobeoordeling:
wetenschappelijke of anderszins geobjectiveerde beoordeling, die bestaat uit een gevareninventarisatie, gevarenkarakterisatie, blootstellingschatting en risicokarakterisatie. Aa In artikel 4 wordt na «beneden de oppervlakte en» ingevoegd «heeft recht op een door Onze Minister vast te stellen vergoeding voor het gebruik van de oppervlakte van de houder van een vergunning voor het opsporen van CO2-opslagcomplexen, het opsporen of winnen van delfstoffen of aardwarmte, dan wel het opslaan van stoffen,» en aan het slot wordt een volzin toegevoegd, luidende: De hoogte van de vergoeding voor het gebruik is afhankelijk van de impact van het mijnbouwwerk op de gebruiksrechten en waarde van de oppervlakte voor de rechthebbende ten aanzien van de oppervlakte. Ab Na artikel 5 wordt een artikel 5a ingevoegd, luidende:
a.
Onze Minister draagt zorg voor de instelling van een onafhankelijk wetenschappelijk kennisprogramma, waarin de inbreng van nationale en internationale wetenschappers en deskundigen is geborgd. Ac Na artikel 7 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
a.
-
Indien een vergunning als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdelen a of b, is verleend, wordt geen vergunning verleend als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, voor zover die vergunning zou gelden voor een activiteit tot het oprichten van een mijnbouwwerk: a. in de op grond van artikel 1.1, eerste lid, van de Wet natuurbescherming aangewezen Natura 2000-gebieden Waddenzee en Noordzeekustzone, b. in een gebied, of een gedeelte daarvan, dat is gelegen binnen de Waddenzee, als aangewezen krachtens de Wet ruimtelijke ordening, c. in het op grond van de Overeenkomst inzake de bescherming van het cultureel en natuurlijk erfgoed van de wereld (Trb. 1973, 155) aangewezen werelderfgoedgebied Waddenzee, of d. op de Waddeneilanden. 2. Een vergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voor een oppervlaktewinningsinstallatie in het gebied gelegen boven het op grond van artikel 1.1, eerste lid, van de Wet natuurbescherming aangewezen Natura 2000-gebied Noordzeekustzone, maar binnen de 12-mijlszone wordt slechts verleend als medegebruik van een reeds bestaand mijnbouwplatform niet mogelijk is en als zichthinder is geminimaliseerd. B Artikel 9, eerste lid, komt te luiden: 1. Onverminderd de artikelen 7 en 8 kan een vergunning slechts geheel of gedeeltelijk worden geweigerd: a. op grond van de technische of financiële mogelijkheden van de aanvrager, b. op grond van de manier waarop de aanvrager voornemens is de activiteiten voor opsporing of winning te verrichten, waaronder de bij die activiteiten te gebruiken technieken, hulpmiddelen of stoffen, c. op grond van het gebrek aan efficiëntie en verantwoordelijkheidszin, daaronder mede verstaan maatschappelijke verantwoordelijkheidszin, waarvan de aanvrager blijk heeft gegeven bij activiteiten als bedoeld in de artikelen 6, eerste lid, en 25, eerste lid, onder een eerdere vergunning, d. indien een keuze moet worden gemaakt uit twee of meer aanvragen om een vergunning die bij een beoordeling op grond van de onderdelen a, b en c gelijkwaardig zijn gebleken, in het belang van het doelmatig en voortvarend opsporen en winnen, e. indien: 1°. bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 4.3, eerste lid, of 10.8, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening voor een gebied op land, respectievelijk in de territoriale zee, bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet grenzen Nederlandse territoriale zee, regels zijn gesteld inhoudende dat de opsporing of winning van een delfstof of aardwarmte door middel van een opsporings- of winningsinstallatie in dat gebied niet wordt of kan worden toegestaan, 2°. bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 49 regels zijn gesteld over: – het geheel of gedeeltelijk uitsluiten van een gebied van de opsporing of winning van een delfstof of aardwarmte, – de diepte waarop een activiteit plaatsvindt, – de soort activiteit, of – de soort delfstof, f. indien het in de aanvraag aangeduide gebied door Onze Minister niet geschikt wordt geacht voor de in de aanvraag vermelde activiteit om reden van het belang van: 1°. de veiligheid voor omwonenden of het voorkomen van schade aan gebouwen of infrastructurele werken of de functionaliteit daarvan, voor zover het winnen van delfstoffen niet geschiedt in het continentaal plat, 2°. het planmatig gebruik of beheer van delfstoffen, aardwarmte, andere natuurlijke rijkdommen, waaronder grondwater met het oog op de winning van drinkwater, of mogelijkheden tot het opslaan van stoffen, 3°. nadelige gevolgen die voor het milieu worden veroorzaakt, of 4°. nadelige gevolgen die voor de natuur worden veroorzaakt. C In artikel 10, tweede lid, wordt «artikel 9, eerste lid, onderdelen a tot en met c en e,» vervangen door: artikel 9, eerste lid, onderdelen a tot en met c, e en f,. D Artikel 13 komt te luiden:
Een vergunning kan onder andere beperkingen dan die bedoeld in artikel 11 worden verleend of aan een vergunning kunnen andere voorschriften dan die bedoeld in de artikelen 12 en 98 worden verbonden uitsluitend in verband met: a. de manier waarop de aanvrager voornemens is de activiteiten voor opsporing of winning te verrichten, waaronder de bij die activiteiten te gebruiken technieken, hulpmiddelen of stoffen, b. bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 4.3, eerste lid, of 10.8, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening voor gebieden op land, respectievelijk in de territoriale zee, bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet grenzen Nederlandse territoriale zee, gestelde regels over de opsporing of winning van een delfstof of aardwarmte door middel van een opsporings- of winningsinstallatie, c. bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 49 gestelde regels over: 1°. het geheel of gedeeltelijk uitsluiten van een gebied van de opsporing of winning van een delfstof of aardwarmte, 2°. de diepte waarop een activiteit plaatsvindt, 3°. de soort activiteit, of 4°. de soort delfstof, d. de veiligheid voor omwonenden of het voorkomen van schade aan gebouwen of infrastructurele werken of de functionaliteit daarvan, e. het planmatig gebruik of beheer van delfstoffen, aardwarmte, andere natuurlijke rijkdommen, waaronder grondwater met het oog op de winning van drinkwater, of mogelijkheden tot opslaan van stoffen, f. de nadelige gevolgen die voor het milieu worden veroorzaakt, g. de nadelige gevolgen die voor de natuur worden veroorzaakt, of h. het belang van de landsverdediging. E Artikel 16 komt te luiden:
-
Gedeputeerde staten van de provincie waarop de aanvraag voor een vergunning betrekking heeft worden in de gelegenheid gesteld binnen een door Onze Minister te stellen redelijke termijn advies uit te brengen over de ingediende aanvraag. 2. Gedeputeerde staten betrekken bij het advies: a. het college van burgemeester en wethouders van de gemeenten van het gebied waarop de aanvraag betrekking heeft en b. het dagelijks bestuur van de waterschappen van het gebied waarop de aanvraag betrekking heeft met het oog op waterkwaliteit, waterkwantiteit en infrastructurele werken. F Artikel 17 komt te luiden:
-
Onze Minister beslist op een aanvraag om een vergunning binnen zes maanden na de ontvangst daarvan. Indien artikel 15, eerste of vijfde lid, toepassing heeft gevonden, beslist Onze Minister op alle aanvragen binnen zes maanden na afloop van de termijn, bedoeld in artikel 15, derde, onderscheidenlijk vijfde lid. 2. Onze Minister kan de termijn, waarbinnen hij op een aanvraag beslist, eenmaal met ten hoogste zes maanden verlengen. 3. In afwijking van het tweede lid kan Onze Minister de termijn, waarbinnen hij op een aanvraag beslist, tweemaal met ten hoogste een jaar verlengen indien de aanvraag betrekking heeft op: a. een gebied waarvoor een aanvang voor de vaststelling van een structuurvisie met betrekking tot mijnbouwactiviteiten is gemaakt als bedoeld in artikel 2.3, vierde lid, van de Wet ruimtelijke ordening voor gebieden op land, respectievelijk in de territoriale zee, bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet grenzen Nederlandse territoriale zee, of b. een gebied op land, respectievelijk in de territoriale zee, bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet grenzen Nederlandse territoriale zee, waarvoor in een ontwerp van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 4.3, eerste lid, respectievelijk 10.8, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening regels zijn gesteld in verband met de opsporing of winning van een delfstof of aardwarmte door middel van een opsporings- of winningsinstallatie en nationale belangen die regels met het...
Om verder te lezen
PROBEER HET UIT