Eerste aanleg - meervoudig van Council of State (Netherlands), 2 de Mayo de 2012

Datum uitspraak 2 de Mayo de 2012
Uitgevende instantie:Council of State (Netherlands)

201105967/1/R1.

Datum uitspraak: 2 mei 2012

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

  1. [appellant sub 1], wonend te Baarn,

  2. de vereniging VVE "Boekel Business Building", gevestigd te Alkmaar, en anderen (hierna: de VVE),

  3. de stichting Stichting Gasalarm2, gevestigd te Bergen NH, en anderen,

  4. [appellante sub 4] voorheen Vereniging Nieuw Bergen, gevestigd te Bergen NH,

  5. [appellant sub 5], wonend te Bergen NH,

  6. de vereniging Vereniging Natuurmonumenten, gevestigd te

    's-Graveland, gemeente Wijdemeren,

  7. [appellant sub 7], wonend te Bergen NH,

  8. de stichting Stichting Ondergrondse Opslag Bergermeer, gevestigd te Alkmaar, en anderen (hierna in enkelvoud: SOOB),

  9. de vereniging Vereniging Milieudefensie, gevestigd te Amsterdam, en anderen,

  10. [appellant sub 10], wonend te Haren,

  11. [appellant sub 11], wonend te Bergen NH,

  12. [appellant sub 12], wonend te Alkmaar,

  13. Land- en Tuinbouworganisatie Noord (hierna: LTO Noord), gevestigd te Haarlem,

    en

  14. de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (hierna: de minister van EL&I),

  15. de minister van Infrastructuur en Milieu (hierna: de minister van I&M),

  16. het college van dijkgraaf en hoogheemraden van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier,

  17. het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland (hierna: het college van gedeputeerde staten),

  18. het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar,

  19. het college van burgemeester en wethouders van Schermer,

  20. het college van burgemeester en wethouders van Heiloo,

    verweerders.

  21. Procesverloop

    Bij besluit van 29 april 2011 hebben de ministers van EL&I en I&M (hierna tezamen: de ministers) het inpassingsplan "Gasopslag Bergermeer" vastgesteld.

    Door verweerders zijn voor de uitvoering van de in het rijksinpassingsplan voorziene gasopslag en de daarbij behorende werken op grond van artikel 3.35, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) in totaal 43 uitvoeringsbesluiten genomen, die zijn vermeld in de openbare kennisgeving zoals gepubliceerd in de Staatscourant (2011, 8516).

    Tegen één of meer van deze besluiten hebben [appellant sub 1], de VVE, Gasalarm2, [appellante sub 4], [appellant sub 5], Natuurmonumenten, [appellant sub 7], SOOB, Milieudefensie, [appellant sub 10], [appellant sub 11], [appellant sub 12] en LTO Noord beroep ingesteld.

    De ministers en het college van gedeputeerde staten hebben een verweerschrift ingediend.

    De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid TAQA Energy B.V. (hierna: TAQA) heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

    De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.

    [appellant sub 1], de VVE, Gasalarm2, [appellante sub 4], Natuurmonumenten, [appellant sub 7], SOOB, Milieudefensie, [appellant sub 10], [appellant sub 12], LTO Noord, [appellant sub 11], TAQA en de minister van EL&I en de minister van I&M hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.

    Gasalarm2, TAQA, Milieudefensie, SOOB, de VVE, het college van gedeputeerde staten en de ministers hebben nadere stukken ingediend.

    De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 januari 2012, waar een aantal partijen ter zitting is verschenen of zich heeft doen vertegenwoordigen. Ook de ministers, de andere verweerders en TAQA hebben zich doen vertegenwoordigen.

  22. Overwegingen

    2.1. Het rijksinpassingsplan voorziet in de realisatie van een gasopslag in Bergermeer. Daartoe zijn voorzien een puttenlocatie op het Bergermeerterrein, een gasbehandelings- en compressieinstallatie (hierna: bewerkingsinstallatie) op bedrijventerrein Boekelermeer-Zuid 2 en leidingen daartussen.

    Ontvankelijkheid

    Het beroep van SOOB, voor zover dat is ingesteld door de raad van Bergen, het college van burgemeester en wethouders van Bergen en de rechtspersoon gemeente Bergen

    2.2. Op de onderhavige zaak is de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw) van toepassing. Ingevolge artikel 1.4 van de Chw kan in afwijking van artikel 8:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) een niet tot de centrale overheid behorende rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld of een niet tot de centrale overheid behorend bestuursorgaan geen beroep instellen tegen een besluit, indien dat besluit niet is gericht tot die rechtspersoon of tot een orgaan van die rechtspersoon, onderscheidenlijk dat bestuursorgaan of tot de rechtspersoon waartoe dat bestuursorgaan behoort.

    2.2.1. SOOB betoogt dat het beroep voor zover dat is ingesteld door de raad van Bergen, het college van burgemeester en wethouders van Bergen en de publiekrechtelijke rechtspersoon gemeente Bergen, ontvankelijk is. Hiertoe voert zij aan dat artikel 1.4 van de Chw in het onderhavige geval buiten toepassing dient te worden gelaten wegens strijd met de artikelen 6 en 13 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM), de artikelen 2, 4 en 11 van het Europees Handvest inzake lokale autonomie (hierna: het Handvest) (Trb. 1987, 63), artikel 9 van het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak in besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden van 25 juni 1998 (hierna: het verdrag van Aarhus) en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: het EU-Handvest). Hiertoe voert zij aan dat de toegang tot de rechter voor de raad, het college van burgemeester en wethouders en de gemeente Bergen wezenlijk wordt belemmerd.

    2.2.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 7 december 2011 in zaak nr. 201107071/1/H1 is het EVRM niet van toepassing op een geschil tussen overheden. De aard en historische oorsprong van de daarin opgenomen rechten brengen met zich dat deze niet bedoeld zijn ter bescherming van de overheid en derhalve niet zijn in te roepen door bestuursorganen. Dat geldt ook voor decentrale bestuursorganen. Deze visie komt tot uitdrukking in tekst, systeem en strekking van het EVRM en vindt ondersteuning in de afbakening in artikel 34 van het EVRM van de kring van rechtssubjecten ter zake van EVRM-rechten wat betreft hun inroepbaarheid. Uit vaste jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) (onder meer de beslissing van 9 november 2010 inzake Demirbaş en anderen tegen Turkije, zaak nr. 1093/08 en verder; www.echr.coe.int) volgt dat decentrale bestuursorganen geen partij zijn als bedoeld in die bepaling.

    2.2.3. Ook het beroep van SOOB op de artikelen 2, 4 en 11 van het Europees Handvest inzake lokale autonomie (hierna: Handvest inzake lokale autonomie) (Trb. 1987, 63) slaagt niet. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 29 juli 2011 in zaak nr. 201011757/14/R1, kan aan artikel 11 van het Handvest inzake lokale autonomie ter zake geen aanspraak worden ontleend, reeds omdat in artikel 2 van de goedkeuringswet van 10 oktober 1990 (Stb. 1990, 546) is bepaald dat het Koninkrijk zich niet gebonden zal achten aan het bepaalde in artikel 11 van dat Handvest. De Afdeling heeft voorts in de uitspraak van 29 juli 2011 met betrekking tot artikel 2 van het Handvest inzake lokale autonomie overwogen dat in dit artikel niet zodanig gepreciseerde normen zijn gegeven dat deze naar hun inhoud voor rechtstreekse toepassing vatbaar zijn en een ieder kunnen verbinden als bedoeld in de artikelen 93 en 94 van de Grondwet. Ook artikel 4 van het Handvest inzake lokale autonomie biedt, zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 7 december 2011 in zaak nr. 201107071/1/H1 geen zodanig gepreciseerde normen dat deze naar hun inhoud voor rechtstreekse toepassing vatbaar zijn en een ieder kunnen verbinden.

    2.2.4. Wat betreft het beroep op artikel 9, vierde lid, van het Verdrag van Aarhus overweegt de Afdeling dat zowel Nederland als de Europese Unie partij zijn bij het verdrag van Aarhus. Bij richtlijn 2003/35/EG is, ter uitvoering van de verplichtingen die voortvloeien uit onder meer artikel 9, tweede en vierde lid, van het Verdrag van Aarhus, richtlijn 85/337/EEG (hierna: de mer-richtlijn) aangepast door toevoeging van artikel 10bis.

    Aangezien artikel 9, vierde lid, van het verdrag van Aarhus inhoudelijk overeenstemt met artikel 10bis van richtlijn 85/337/EEG (hierna: mer-richtlijn) volstaat de Afdeling, daargelaten of aan artikel 9, vierde lid, van het Verdrag van Aarhus rechtstreekse werking toekomt, met toetsing aan artikel 10bis van de mer-richtlijn.

    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in voornoemde uitspraak van 29 juli 2011 leidt artikel 1.4 van de Chw, zo al moet worden aangenomen dat de raad, het college van burgemeester en wethouders en de gemeente Bergen moeten worden aangemerkt als "lid van het betrokken publiek" als bedoeld in artikel 10bis van de mer-richtlijn, niet tot strijd met deze verplichting, omdat voor hen de gang naar de burgerlijke rechter openstaat. Indien moet worden geoordeeld dat de raad, het college van burgemeester en wethouders en de gemeente Bergen op grond van artikel 1.4 van de Chw geen beroep kunnen instellen op grond van artikel 8.2 van de Wro, kan, om een rechterlijk oordeel over de rechtmatigheid van het inpassingsplan te verkrijgen, uitsluitend een vordering bij de burgerlijke rechter worden ingesteld. Ingevolge artikel 8:71 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 36, eerste lid, van de Wet op de Raad van State, is de burgerlijke rechter aan de in de vorige zin vervatte beslissing van de Afdeling gebonden, zodat effectieve rechtsbescherming is gewaarborgd. Er is dan ook geen grond voor het oordeel dat artikel 1.4 van de Chw wegens strijd met artikel 10bis van de mer-richtlijn buiten beschouwing moet worden gelaten.

    Zoals de Afdeling voorts eerder heeft overwogen in hiervoor genoemde uitspraak van 29 juli 2011 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie in het arrest van 8 maart 2011, C-240/09, Lesoochranárske zoskupenie VLK (www.curia.europa.eu.), geoordeeld dat artikel 9, derde lid, van het...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT