Hoger beroep van Council of State (Netherlands), 5 de Diciembre de 2007

Datum uitspraak 5 de Diciembre de 2007
Uitgevende instantie:Council of State (Netherlands)

200609224/1.

Datum uitspraak: 5 december 2007

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de vereniging "Staatkundig Gereformeerde Partij", gevestigd te Den Haag,

tegen de uitspraak in zaak nr. AWB 06/2696 van de rechtbank 's-Gravenhage van 30 november 2006 in het geding tussen:

appellante en anderen,

en

de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

  1. Procesverloop

    Bij besluit van 20 december 2005 heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: de Minister) de aanvraag van appellante (hierna: de SGP) om haar krachtens de Wet subsidiring politieke partijen (hierna: de Wspp) voor het jaar 2006 subsidie te verlenen, afgewezen.

    Bij brief van 17 maart 2006 heeft de Minister het daartegen door de SGP en vier anderen gemaakte bezwaar overeenkomstig hun verzoek met toepassing van artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) doorgezonden aan de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) ter behandeling als beroepschrift.

    Bij uitspraak van 30 november 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het aldus door de SGP ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

    Tegen deze uitspraak heeft de SGP bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 december 2006, hoger beroep ingesteld. De SGP heeft de gronden van haar hoger beroep aangevuld bij brief van 30 januari 2007. Deze brieven zijn aangehecht.

    Bij brief van 9 januari 2006 (lees: 2007) hebben

    1. de stichting "Stichting Proefprocessenfonds Clara Wichmann",

    2. de vereniging "Nederlands Juristen Comit voor de Mensenrechten",

    3. de vereniging "FNV Vrouwenbond",

    4. de stichting "Stichting TIYE Internationaal Platform van de landelijke organisaties van zwarte-, migranten- en vluchtelingenvrouwen",

    5. de stichting "Stichting Humanistisch Overleg Mensenrechten",

    6. de vereniging "Nederlandse Vereniging voor Vrouwenbelangen, Vrouwenarbeid en Gelijk Staatsburgerschap",

    7. de stichting "Stichting De Bundeling" en

    8. de vereniging "Nederlandse Vrouwenraad" (hierna: Clara Wichmann e.a.) primair verzocht op de voet van artikel 8:26, eerste lid, van de Awb als partij tot het geding in hoger beroep te worden toegelaten en subsidiair verzocht die brief te beschouwen als een hoger-beroepschrift tegen de beslissing(en) van de rechtbank hen niet tot het geding in beroep toe te laten.

    Bij schrijven van 19 maart 2007 heeft de SGP gereageerd op het verzoek van Clara Wichmann e.a. van 9 januari 2007.

    Bij brief van 20 maart 2007 heeft de Minister van antwoord gediend.

    Bij schrijven van 21 maart 2007 hebben Clara Wichmann e.a. hun verzoek van 9 januari 2007 nader toegelicht en gereageerd op de gronden van de SGP, neergelegd in de brief van 30 januari 2007.

    De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 september 2007, waar de SGP, vertegenwoordigd door mr. drs. S.O. Voogt, advocaat te Rotterdam, en de Minister, vertegenwoordigd door mr. M.B. de Witte-van den Haak, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.

    Voorts zijn daar gehoord Clara Wichmann e.a., vertegenwoordigd door mr. A. Collignon en mr. T. Barkhuysen, beiden advocaat te Amsterdam.

  2. Overwegingen

    2.1.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wspp verstrekt de Minister subsidie aan een politieke partij die aan de laatst gehouden verkiezingen voor de Tweede Kamer of Eerste Kamer der Staten-Generaal heeft deelgenomen met haar aanduiding boven de kandidatenlijst en aan de lijst waarvan daarbij een of meer zetels zijn toegekend.

    Ingevolge het tweede lid wordt de subsidie per kalenderjaar verstrekt.

    Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Wspp, voor zover thans van belang, vervalt, indien een politieke partij op grond van de artikelen 137c, d, e, f, of g, of artikel 429 quater van het Wetboek van Strafrecht, is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete, van rechtswege de aanspraak op subsidie gedurende een periode die ingaat op de dag waarop de veroordeling onherroepelijk is geworden.

    Artikel 7 van het Verdrag inzake uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (hierna: het Vrouwenverdrag) luidt als volgt:

    "De Staten die partij zijn bij dit Verdrag, nemen alle passende maatregelen om discriminatie van vrouwen in het politieke en openbare leven van het land uit te bannen, en verzekeren vrouwen in het bijzonder het recht op gelijke voet met mannen:

    1. hun stem uit te brengen bij alle verkiezingen en volksstemmingen, en verkiesbaar te zijn in alle openbaar gekozen lichamen;

    2. deel te nemen aan de vaststelling van het overheidsbeleid en aan de uitvoering hiervan, alsook openbare ambten te bekleden en alle openbare functies op alle overheidsniveaus te vervullen;

    3. deel te nemen aan niet-overheidsorganisaties en verenigingen op het gebied van het openbare en politieke leven van het land."

    Ingevolge artikel 93 van de Grondwet hebben bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties, die naar haar inhoud een ieder kunnen verbinden, verbindende kracht nadat zij zijn bekendgemaakt.

    Ingevolge artikel 94 van de Grondwet vinden binnen het Koninkrijk geldende wettelijke voorschriften geen toepassing, indien deze toepassing niet verenigbaar is met een ieder verbindende bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties.

    2.2. Bij vonnis van 7 september 2005 (hierna ook: het vonnis) heeft de meervoudige kamer van de sector civiel recht van de rechtbank (hierna: de civiele rechter) op vordering van Clara Wichmann e.a. tegen de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties), zaak- en rolnummer 210930/HA ZA 03/3395 (gepubliceerd in AB 2005, 398), voor zover hier van belang, als volgt beslist:

    "1. (...);

  3. verklaart voor recht dat de Staat handelt in strijd met artikel 7 sub a en sub c Vrouwenverdrag en daarmee onrechtmatig jegens Clara Wichmann c.s. en de andere personen voor wiens belangen zij in rechte opkomen;

  4. beveelt de Staat (in de persoon van de Minister) bij subsidiebeslissingen ingevolge de Wspp te nemen vanaf de dag van betekening van dit vonnis artikel 2 van de Wspp jegens de SGP buiten toepassing te laten wegens strijd met artikel 7 Vrouwenverdrag, zolang vrouwen niet op gelijke voet met mannen lid kunnen worden van die partij;

    (...). "

    Tot deze beslissingen is de civiele rechter gekomen op grond van, onder meer, de overweging dat de bestuursrechtelijke weg voor Clara Wichmann e.a. niet openstaat, aangezien zij niet zijn aan te merken als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2 van de Awb ten aanzien van de subsidiebeschikkingen gericht aan de SGP en dit betekent dat de civiele rechter in dezen in beginsel een aanvullende rol kan vervullen. Verder heeft de civiele rechter in rubriek 3.42 overwogen dat de rechtbank, gelet op artikel 94 van de Grondwet, de Staat - in de persoon van de Minister - kan opdragen bij toekomstige beslissingen ingevolge de Wspp ten aanzien van de SGP artikel 2, eerste lid, van de Wspp buiten toepassing te laten wegens strijd met artikel 7 van het Vrouwenverdrag. Daarbij heeft de civiele rechter aangetekend dat zo'n bevel alleen in die procedure de Staat bindt en overwogen dat dit impliceert dat dit bevel niet af kan doen aan de mogelijkheden van de SGP bezwaar en beroep aan te tekenen tegen een op grond van dit bevel genomen negatief subsidiebesluit. De civiele rechter heeft voorts onderdeel 3 van zijn beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

    Het vonnis is direct betekend.

    2.3. Bij besluit van 20 december 2005 heeft de Minister de subsidieaanvraag van de SGP van 24 oktober 2005 voor het jaar 2006 afgewezen op de grond dat de civiele rechter hem bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van 7 september 2005 heeft bevolen bij subsidiebeslissingen ingevolge de Wspp te nemen vanaf de dag van betekening van het vonnis artikel 2 van die wet jegens de SGP buiten toepassing te laten wegens strijd met artikel 7 van het Vrouwenverdrag, zolang vrouwen niet op gelijke voet met mannen lid kunnen worden van die partij.

    De SGP heeft tegen dit besluit op de voet van artikel 7:1a van de Awb rechtstreeks beroep bij de rechtbank ingesteld.

    2.4. Bij de thans aangevallen uitspraak van 30 november 2006 heeft de rechtbank geoordeeld dat de Minister blijkens het vonnis onrechtmatig zou handelen door de aanvraag van de SGP in te willigen, hetgeen niet van de Minister kan worden gevergd. De overweging in rubriek 3.42 van het vonnis omtrent de voor de SGP openstaande rechtsmiddelen kan naar het oordeel van de rechtbank geen verderstrekkende betekenis hebben dan de enkele vaststelling dat ingevolge de Awb rechtsmiddelen openstaan tegen de afwijzing van de aanvraag. Evenwel kan de rechtbank niet inzien dat de Minister nog enige ruimte zou hebben om een ander besluit te nemen dan een besluit tot afwijzing van de aanvraag, zonder daarmee in strijd te komen met de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beslissing in het vonnis.

    2.5. Bij brieven van 10 januari 2007 en 15 januari 2007 heeft de Afdeling doen weten dat, in afwachting van de behandeling van het primaire verzoek van Clara Wichmann e.a. van 9 januari 2007 ter zitting, hun geschrift van die datum op grond van hun subsidiaire verzoek voorlopig is aangemerkt als hoger-beroepschrift.

    Op grond van de nadere motivering bij brief van 21 maart 2007 van het primaire verzoek van Clara Wichmann e.a. in de brief van 9 januari 2007, en hetgeen ter zitting door hen naar voren is gebracht, begrijpt de Afdeling dit verzoek aldus, dat Clara Wichmann e.a. als derde partij wensen deel te nemen aan het geding in hoger beroep en dat zij slechts hoger beroep instellen tegen de aangevallen uitspraak, indien dit daarvoor noodzakelijk is, dat wil zeggen als een beoordeling van de tussenbeslissingen van de rechtbank nodig is voor een beslissing op het in hoger beroep gedane verzoek tot toelating als partij, wat volgens Clara Wichmann e.a. niet het geval is.

    2.5.1. Clara Wichmann e.a. hebben de rechtbank bij brief van 28 maart 2006, nader toegelicht...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT