Cassatie van Supreme Court (Netherlands), 8 de Octubre de 2010

Datum uitspraak 8 de Octubre de 2010
Uitgevende instantie:Supreme Court (Netherlands)

8 oktober 2010

Eerste Kamer

09/01675

DV/EE

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

  1. [Eiser 1],

    wonende te [woonplaats],

  2. ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,

    gevestigd te Apeldoorn,

    EISERS tot cassatie, verweerders in het incidentele cassatieberoep,

    advocaat: mr. K. Teuben,

    t e g e n

    [Verweerster],

    wonende te [woonplaats],

    VERWEERSTER in cassatie, eiseres in het incidentele cassatieberoep,

    advocaat: mr. E. Grabandt.

    Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] c.s. en [verweerster], eiser onder 1 ook als [eiser 1] en eiseres onder 2 ook als Achmea.

  3. Het geding in feitelijke instanties

    Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de tussenvonnissen in de zaak 171370/HA ZA 08-418 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 23 april 2008 en 21 januari 2009.

    Het tussenvonnis van de rechtbank van 21 januari 2009 is aan dit arrest gehecht.

  4. Het geding in cassatie

    Tegen het tussenvonnis van de rechtbank van 21 januari 2009 hebben [eiser] c.s. beroep in cassatie ingesteld. [Verweerster] heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld. De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.

    Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

    De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor [verweerster] mede door mr. J. Brandt, advocaat bij de Hoge Raad.

    De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt zowel in het principale als in het incidentele beroep tot verwerping van het beroep.

    Bij brief van 11 juni 2010 heeft mr. M.E.M.G. Peletier, advocaat te 's-Gravenhage, namens [eiser] c.s. op die conclusie gereageerd.

  5. Uitgangspunten in cassatie

    3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

    (i) Op 13 juli 2005 is [verweerster], toen 33 jaar oud, een ongeval overkomen (hierna het ongeval). Op die dag hing zij in de tuin bij haar woning een hangmat op aan een gemetselde pilaar. Toen zij in de hangmat lag, is de pilaar kort boven de grond afgebroken en over haar heen gevallen. Zij liep hierbij een hoge complete dwarslaesie op. Verder brak zij haar kaak, neus, jukbeen, oogkas en een rib. Zij heeft na het ongeval tien weken op de IC-afdeling van het ziekenhuis gelegen en aansluitend tien maanden een revalidatietraject doorlopen. Eind juli 2006 is zij weer thuisgekomen. [Verweerster] zal door het ongeval haar armen en benen nooit meer kunnen gebruiken en is voor de rest van haar leven rolstoelgebonden en volledig afhankelijk van de hulp van derden.

    (ii) [Verweerster] en [eiser 1] waren ten tijde van het ongeval gezamenlijk eigenaar van de woning waar het ongeval is gebeurd. Zij hadden een aansprakelijkheidsverzekering voor particulieren afgesloten bij Achmea ten behoeve van hen beiden.

    Art. 3 van de toepasselijke 'bijzondere voorwaarden aansprakelijkheidsverzekering particulieren' houdt, voor zover hier van belang, in:

    A Aansprakelijkheid/schade

    Verzekerd is de aansprakelijkheid van de verzekerden als particulier voor schade die tijdens de looptijd van de verzekering is veroorzaakt of ontstaan en wel voor alle verzekerden tezamen tot ten hoogste het op het polisblad vermelde verzekerde bedrag per gebeurtenis.

    B Onderlinge aansprakelijkheid

    De aansprakelijkheid van verzekerden voor ten opzichte van elkaar veroorzaakte schade is uitsluitend meeverzekerd voor de door de betrokken verzekerden geleden schade aan personen en voor zover deze verzekerden ter zake van de gebeurtenis geen aanspraken uit anderen hoofde hebben. (...)

    (iii) [Verweerster] en [eiser 1] zijn op 24 augustus 2005 in het huwelijk getreden.

    (iv) De pilaar die op 13 juli 2005 is afgebroken, stond al in de tuin toen [verweerster] en [eiser 1] de woning verkregen. Deze is daar gebouwd door de vorige eigenaar van de woning. De gemetselde pilaar stond solitair en vervulde een aanslagfunctie voor een ongeveer twee meter brede zware houten poort. Het hangwerk van de poort hing aan het huis. Uit onderzoek door de afdeling Bouw- en Woningtoezicht van de gemeente Uden is, samengevat, naar voren gekomen dat door het dichtklappen van de poort en door weersinvloeden scheurvorming was ontstaan in het metselwerk tussen steen en specie, dat de pilaar aan de buitenzijde vanaf de grond was verstevigd met hoekijzers van 1.20 meter en dat de pilaar onder deze versteviging, vlak boven de grond, is afgebroken. Op het breukvlak was volgens deze afdeling sprake van minimale hechting tussen specie en steen. De pilaar was van binnen niet gevuld met gewapend beton, maar was hol en opgevuld met los puin.

    3.2 [Verweerster] heeft [eiser 1] en Achmea gedagvaard voor de rechtbank en heeft gevorderd voor recht te verklaren dat [eiser 1] jegens haar aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval en [eiser 1] en Achmea hoofdelijk te veroordelen haar schade, nader op te maken bij staat, te vergoeden, met nevenvorderingen.

    [Verweerster] heeft haar vordering jegens [eiser 1] uitsluitend gebaseerd op art. 6:174 lid 1 BW. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat de pilaar een gebrekkige opstal vormt als bedoeld in art 6:174 BW en acht [eiser 1] in zijn hoedanigheid van (mede)bezitter van de opstal aansprakelijk voor de door haar als gevolg van het afbreken van de pilaar geleden schade.

    [Verweerster] heeft Achmea op grond van art. 7:954 BW rechtstreeks aangesproken tot vergoeding van deze schade in verband met de in 3.1 onder (ii) genoemde verzekering.

    3.3 [Eiser 1] en Achmea hebben, voor zover thans van belang, de volgende verweren gevoerd. Primair hebben zij aangevoerd dat [verweerster] geen beroep kan doen op art. 6:174 BW omdat zij medebezitter is van de opstal. Subsidiair beroepen zij zich op de reflexwerking van art. 6:174 BW, waarbij de kwalitatieve aansprakelijkheid van [verweerster] zelf aan haar moet worden toegerekend als een omstandigheid als bedoeld in art. 6:101 BW.

    3.4 Met betrekking tot deze verweren heeft de rechtbank in het bestreden tussenvonnis het volgende overwogen.

    "4.8. Het betreft hier personenschade veroorzaakt door een bouwwerk. Volgens artikel 6:174 BW is de bezitter van het bouwwerk aansprakelijk indien de schade een gevolg is van een gebrek in dit bouwwerk. Aan deze (..) bepaling ligt de al langer in de wet neergelegde denkwijze ten grondslag dat een benadeelde de mogelijkheid moet hebben schadevergoeding te vorderen van degene tot wiens vermogen het bouwwerk hoort, zodat op de benadeelde niet het risico rust dat niet meer achterhaald kan worden of het gebrek in het bouwwerk is teweeggebracht door een fout bij de bouw of door een onderhoudsverzuim en zo ja, aan wie die fout of dat verzuim kan worden toegerekend. Het betreft hier een risicoaansprakelijkheid voor de bezitter van een opstal, waarvoor niet van belang is of het gebrek in de opstal een gevolg is van een fout in de constructie of van onvoldoende onderhoud. Ook is voor aansprakelijkheid niet vereist dat de bezitter het gebrek kende of behoorde te kennen. De benadeelde hoeft niet na te gaan aan wie een fout of verzuim kan worden toegerekend, en de bezitter van een bouwwerk kan zich voor een geringe premie tegen de gevolgen van deze wettelijke aansprakelijkheid verzekeren.

    4.9. Ingevolge artikel 6:180 lid 1 BW zijn medebezitters hoofdelijk aansprakelijk, zodat de aansprakelijk gestelde bezitter een regresmogelijkheid heeft op eventuele medebezitters. (...)

    4.10 In artikel 6:174 BW is niet bepaald jegens wie of ten aanzien van wiens schade de daar omschreven aansprakelijkheid geldt. Anders dan in een aantal andere artikelen in afdeling 2 van titel 3 boek 6 BW, staat in artikel 6:174 BW niet uitdrukkelijk vermeld dat het moet gaan om schade van "derden" of van "anderen". In de parlementaire geschiedenis is aan dit verschil niet uitdrukkelijk aandacht besteed. Tussen partijen is evenwel niet in geschil dat indien een bezitter van een opstal zelf schade lijdt door een gebrek aan die opstal, deze niet zichzelf aansprakelijk kan stellen op grond van artikel 6:174 BW en met succes een beroep kan doen op de door hemzelf afgesloten aansprakelijkheidsverzekering.

    4.11 De wettelijke regeling lijkt te zijn geschreven vanuit het perspectief van de (willekeurige) derde-benadeelde jegens de bezitter(s) van de opstal. In aansluiting daarop is in artikel 6:180, eerste lid, BW voorzien in hoofdelijke aansprakelijkheid in het geval deze derde-benadeelde zich geconfronteerd ziet met een kring van (meerdere) bezitters. Het systeem van de artikelen 6:174 en 180 BW is zo dat in geval er één bezitter is, deze de schade die is toegebracht door de opstal volledig zal hebben te dragen (...).

    Zijn er meerdere bezitters, dan zijn deze jegens de benadeelde ieder voor het geheel aansprakelijk. In hun onderlinge verhouding zijn zij echter (in beginsel, in het geval zij geen afwijkende regeling hebben getroffen) aansprakelijk naar rato van ieders aandeel in de opstal. Dat betekent in het geval van twee bezitters (met gelijke aandelen) dat zij in beginsel ieder 50% hebben te dragen.

    In het geval van 100 appartementseigenaren (met gelijke aandelen) zal ieder van hen 1% van de schade hebben te dragen. Die twee bezitters, die 100 appartementseigenaren, zullen zich, evenals de individuele bezitter, tegen een relatief geringe premie kunnen verzekeren tegen aansprakelijkheid voor door de opstal veroorzaakte schade.

    Deze laatste omstandigheid heeft blijkens de parlementaire geschiedenis ook een rol gespeeld bij de totstandkoming van de kwalitatieve aansprakelijkheid voor opstallen.

    4.12 De vraag waarmee de rechtbank zich in de onderhavige zaak geconfronteerd ziet, is of de wetgever de voorziening die artikel 6:174 BW biedt aan (een) benadeelde(n), heeft willen beperken tot diegenen die niet tevens medebezitter zijn van de opstal. Noch in de wettekst zelf, noch in de parlementaire geschiedenis zijn daarvoor aanknopingspunten te vinden. Het lijkt erop dat de wetgever aan deze mogelijkheid niet heeft gedacht. Neem nu het (fictieve) geval dat er...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT