Cassatie van Supreme Court (Netherlands), 11 de Enero de 2011

Datum uitspraak11 de Enero de 2011
Uitgevende instantie:Supreme Court (Netherlands)

11 januari 2011

Strafkamer

nr. 09/04021

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 20 augustus 2009, nummer 20/000678-09, in de strafzaak tegen:

[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Limburg-Zuid, locatie De Geerhorst" te Sittard.

  1. Geding in cassatie

    Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

    De Advocaat-Generaal Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

  2. Beoordeling van het eerste middel

    Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

  3. Beoordeling van het tweede middel

    3.1. Het middel klaagt over de bewezenverklaring van feit 4 voor zover inhoudende dat het feit in het arrondissement Roermond is gepleegd.

    3.2.1. Ten laste van de verdachte is onder 4 bewezenverklaard dat:

    hij in de periode van 1 mei tot en met 20 mei 2008 in het arrondissement Roermond, opzettelijk twee (2) valse bankbiljetten van EUR 200 heeft uitgegeven door deze biljetten aan [betrokkene 1] te geven.

    3.2.2. Met betrekking tot de bewezenverklaring heeft het Hof, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, met inbegrip van hier niet overgenomen voetnoten het volgende overwogen:

    Bewezenverklaring feit 4 subsidiair

    Op grond van:

    - de bekennende verklaring van verdachte dat hij twee briefjes vals geld aan [betrokkene 1] heeft gegeven, waarbij hij heeft gezegd dat het vals geld was;

    - de verklaring van [betrokkene 1] dat verdachte in mei 2008 naar de camping is gekomen en haar twee briefjes vals geld van EUR 200,- heeft gegeven;

    - een tapgesprek van 19 mei 2008 te 11:47 uur waarin verdachte tegen [betrokkene 1] zegt dat hij naar de camping komt;

    - het feit dat [betrokkene 1] de twee valse biljetten van EUR 200,- aan een derde heeft gegeven, onder wie ze door de politie vervolgens in beslag worden genomen;

    - de bevinding dat de twee inbeslaggenomen bankbiljetten van EUR 200,- vals zijn;

    acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 4 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan (...).

    3.3. Art. 359, derde lid, Sv, dat ingevolge art. 415 Sv ook in hoger beroep van toepassing is, luidt als volgt:

    De beslissing dat het feit door de verdachte is begaan, moet steunen op de inhoud van in het vonnis opgenomen bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Voor zover de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend, kan een opgave van bewijsmiddelen volstaan, tenzij hij nadien anders heeft verklaard dan wel hij of zijn raadsman vrijspraak heeft bepleit.

    3.4. Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld. Het wettelijk stelsel moet aldus worden begrepen dat de motivering van de bewezenverklaring - behoudens indien sprake is van een bekennende verdachte - op zijn minst dient te bestaan uit de weergave in het vonnis van die onderdelen van de bewijsmiddelen die de rechter redengevend acht voor de bewezenverklaring. De werkwijze om de redengevende feiten en omstandigheden waarop de beslissing steunt dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, te vermelden in een bewijsredenering waarbij wordt volstaan met een verwijzing naar de wettige bewijsmiddelen waaraan die feiten en omstandigheden zijn ontleend en waarbij de redengevende inhoud van een bewijsmiddel zakelijk wordt samengevat, is op zichzelf niet onverenigbaar met het motiveringsvoorschrift van art. 359, derde lid, Sv (vgl. HR 20 april 2010, LJN BL5628, NJ 2010/248).

    3.5. Blijkens 's Hofs bewijsmotivering heeft het Hof niet volstaan met een 'opgave van de bewijsmiddelen', zoals bedoeld in art. 359, derde lid, Sv, maar betreft 's Hofs bewijsmotivering een bewijsvoering zoals hiervoor onder 3.4 is bedoeld. Nu het Hof echter niet heeft vastgesteld dat de verdachte het feit in het arrondissement Roermond heeft gepleegd, is de bewezenverklaring niet naar de eis der wet met redenen omkleed.

    3.6. Het middel is terecht voorgesteld.

  4. Slotsom

    Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

  5. Beslissing

    De Hoge Raad:

    vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 4 tenlastegelegde en de strafoplegging;

    wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;

    verwerpt het beroep voor het overige.

    Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken op 11 januari 2011.

    Nr. 09/04021

    Mr. Hofstee

    Zitting: 16 november 2010

    Conclusie inzake:

    [Verdachte = verzoeker]

  6. Het gerechtshof te 's-Hertogenbosch heeft verzoeker bij arrest van 20 augustus 2009 wegens moord, diefstal en opzettelijk valse bankbiljetten uitgeven, veroordeeld tot veertien jaren gevangenisstraf. Voorts heeft het hof beslissingen over de vorderingen van de benadeelde partijen genomen, een en ander zoals in het arrest vermeld.

  7. Namens verzoeker heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, een schriftuur ingezonden houdende twee middelen van cassatie.

  8. Het eerste middel klaagt dat 's hofs verwerping van het door de verdediging gevoerde verweer dat verzoeker niet met voorbedachte raad de hals van het slachtoffer heeft doorgesneden onvoldoende (begrijpelijk) is gemotiveerd, althans dat 's hofs bewijsoverwegingen dienaangaande niet te verenigen zijn met zijn overwegingen aangaande de strafverzwarende omstandigheden, zodat het arrest innerlijk tegenstrijdig is, althans de bewezenverklaring van feit 1 dan wel de strafoplegging onvoldoende met redenen is omkleed.

  9. Gezien het proces-verbaal terechtzitting d.d. 6 augustus 2009 heeft verzoeker - voor zover relevant - aldaar het volgende verklaard:

    (...).

    Het mes waarmee ik [slachtoffer] heb gedood, had ik altijd bij me. Die dagen was ik voor mijn werk veel met mijn auto onderweg en het mes diende ter bescherming tegen eventuele overvallers, een gewoonte die ik ook al had in mijn tijd als vrachtwagenchauffeur. Normaliter lag ik het mes overdag in mijn auto en liet ik het niet in mijn tas, maar die dag was ik dat, waarom weet ik niet, vergeten. Daardoor had ik het mes nog bij me toen ik in de woning van [slachtoffer] kwam op 17 mei 2008. Ik had echt niet het plan haar te doden. Het begon allemaal toen zij dat mes ontdekte. Ze pakte het en begon te schelden en te schreeuwen. Zo kende ik haar niet en ik probeerde haar te kalmeren. Zij bleef echter doorgaan. Toen zij met dat mes naar de slaapkamer liep, ben ik haar achterna gegaan om haar rustig te krijgen. Het ging allemaal erg snel. Tussen het moment dat ik haar met het mes in de rug stak en het doorsnijden van haar hals zaten hooguit enkele seconden. Dit gebeurde allemaal toen zij op bed lag.

  10. Blijkens voormeld proces-verbaal terechtzitting heeft de raadsman van verzoeker het woord tot verdediging gevoerd overeenkomstig de door hem aan het hof overgelegde pleitnota. Daarin heeft de raadsman - voor zover relevant - het volgende verweer gevoerd:

    (...)

    De verdediging stelt zich op het standpunt dat de korte tijdsspanne tussen de aanvankelijke steken in de rug en het snijden in de hals/keel onvoldoende is geweest voor mijn cliënt om zich te kunnen beraden op zijn te nemen of genomen besluit tot het doorsnijden van de hals van het slachtoffer en de gevolgen daarvan.

    Daarbij is van belang dat niet bekend is hoe lang het duurde voor het bloed uit de steekwonden op de rug zijwaarts over de achterzijde van de rechterarm is gekomen en dat dit (waarschijnlijk) zeer snel is gegaan. Daarnaast is daarbij van belang dat mijn cliënt alle drie de verwondingen in een opwelling heeft toegebracht waarbij hij in een zodanig hevige gemoedsbeweging verkeerde dat er eigenlijk geen sprake is geweest van c.q. geen ruimte was voor een moment van bezinning.

    Om die reden verzoek ik Uw Gerechtshof dan ook mijn cliënt alsnog vrij te spreken van het tenlastegelegde 'na kalm beraad en rustig overleg'.

  11. In het bestreden (promis)arrest heeft het hof het volgende ten aanzien van het bewijs van de voorbedachte raad overwogen (de voetnoten zijn van het hof):

    Niet ter discussie staat dat verdachte opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd. Dit volgt naar het oordeel van het hof reeds uit het doorsnijden van de hals van [slachtoffer]. Een dergelijke gedraging is naar haar aard gericht op het toebrengen van dodelijk letsel.

    Beoordeeld moet worden of verdachte daarbij met voorbedachte raad heeft gehandeld.

    De advocaat-generaal stelt zich overeenkomstig het oordeel van de eerste rechter op het standpunt dat verdachte, alvorens de hals van het slachtoffer door te snijden, voldoende...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT