Voorlopige voorziening van Rechtbank Rotterdam, 12 de Mayo de 2011

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak12 de Mayo de 2011
Uitgevende instantie:Rechtbank Rotterdam

RECHTBANK ROTTERDAM

Sector Bestuursrecht

Voorzieningenrechter

Reg.nr.: AWB 11/1359 VBC-T2

Uitspraak naar aanleiding van het verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht

in het geding tussen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [A], te [B], verzoekster (hierna: [A]),

en

de stichting Stichting Autoriteit Fiannciële Markten, verweerster (hierna: AFM).

1 Ontstaan en loop van de procedure

Bij besluit van 17 maart 2011 heeft AFM [A] een bestuurlijke boete opgelegd van

€ 200.000,00 wegens overtreding van artikel 6:193c, eerste lid, en artikel 6:193i, aanhef en onder c, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) in verbinding met artikel 8.8 van de Wet handhaving consumentenbescherming (hierna: Whc). AFM heeft voorts besloten de boeteoplegging openbaar te zullen maken.

Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft [A] bezwaar gemaakt.

Voorts heeft zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende schorsing van zowel de bestuurlijke boete als de beslissing tot publicatie.

Het onderzoek ter zitting heeft – achter gesloten deuren – plaatsgevonden op 28 april 2011. [A] heeft zich laten vertegenwoordigen door [C], directeur van [A] en mr. G.P. Roth en mr. M. van Eersel, advocaten te Amsterdam. AFM heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.J. Sachse, advocaat te Amsterdam.

2 Overwegingen

2.1 Wettelijk kader

Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

Voor zover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing op bezwaar of eventueel in de hoofdzaak.

Artikel 1.1 van de Wet handhaving consumentenbescherming (hierna: Whc) luidt:

“In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

e. financiële dienst of activiteit:

  1. een financiële dienst als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht (…)

(…)

f. inbreuk: elk handelen of nalaten dat in strijd is met een van de wettelijke bepalingen, bedoeld in de bijlage bij deze wet, en dat schade toebrengt of kan toebrengen aan de collectieve belangen van consumenten;

(…)

k. overtreding: een inbreuk of intracommunautaire inbreuk;

(…)”

In artikel 2.15, tweede lid, van de Whc is bepaald dat de bestuurlijke boete, indien het een overtreding van artikel 8.8 van de Whc betreft, ten hoogste € 450.000,00 bedraagt.

Artikel 2.23 van de Whc luidt als volgt:

“1. De Consumentenautoriteit kan een beschikking openbaar maken omtrent het opleggen van een last onder dwangsom of bestuurlijke boete, met inbegrip van een beschikking dat geen last onder dwangsom of bestuurlijke boete wordt opgelegd of een toezegging door de overtreder dat een overtreding zal worden gestaakt.

  1. De Consumentenautoriteit maakt een voornemen tot openbaarmaking van een beschikking als bedoeld in het eerste lid te voren bekend aan de overtreder; indien het een voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom dan wel een bestuurlijke boete betreft geschiedt dit gelijktijdig met het in de gelegenheid stellen van de overtreder daarover zijn zienswijze naar voren te brengen.

  2. De Consumentenautoriteit maakt een beschikking als bedoeld in het eerste lid niet eigener beweging openbaar gedurende twee weken nadat het besluit op de in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht voorgeschreven wijze bekend is gemaakt, tenzij de overtreder de beschikking zelf heeft openbaar gemaakt, heeft doen openbaar maken of openbaarmaking met de overtreder is overeengekomen.”

    Ingevolge artikel 3.1, eerste lid, van de Whc wordt AFM aangewezen als bevoegde autoriteit voor intracommunautaire inbreuken op de wettelijke bepalingen, bedoeld in de onderdelen a en d van de bijlage bij deze wet, voor zover de intracommunautaire inbreuk betrekking heeft op een financiële dienst of activiteit.

    Ingevolge artikel 3.4, vierde lid, van de Whc kan AFM een bestuurlijke boete opleggen, indien zij van oordeel is dat een overtreding van een van de wettelijke bepalingen, bedoeld in onderdeel d van de bijlage bij deze wet heeft plaatsgevonden. Gelet op het vijfde lid zijn onder meer de artikelen 2.15 en 2.23 van de Whc van overeenkomstige toepassing.

    Ingevolge artikel 8.8 van de Whc...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT