Hoger beroep van Court of Appeal of Arnhem (Netherlands), 26 de Julio de 2011

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak26 de Julio de 2011
Uitgevende instantie:Court of Appeal of Arnhem (Netherlands)

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.065.284

(zaaknummer rechtbank 614865)

arrest van de vijfde civiele kamer van 26 juli 2011

inzake

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[appellante],

gevestigd te [vestigingsplaats],

appellante in het principaal hoger beroep,

geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,

eiseres in het incident,

advocaat: mr. H.C.A. van de Ven,

tegen:

[geïntimeerde],

wonende te [woonplaats],

geïntimeerde in het principaal hoger beroep,

appellant in het incidenteel hoger beroep,

verweerder in het incident,

advocaat: mr. J.C. Gillesse.

  1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep in de hoofdzaak

    1.1 Voor het verloop van het geding in hoger beroep tot 14 december 2010 verwijst het hof naar zijn tussenarrest van die datum. Bij dat arrest is, voor zover thans van belang, in het incident de beslissing over de proceskosten aangehouden tot aan de einduitspraak in de hoofdzaak en in de hoofdzaak de zaak naar de roldatum 18 januari 2011 verwezen voor het nemen van een memorie van antwoord door [geïntimeerde].

    1.2 Op die roldatum heeft [geïntimeerde] een memorie van antwoord genomen. [geïntimeerde] heeft daarbij bewijs aangeboden. Tevens heeft hij bij bedoelde memorie incidenteel hoger beroep ingesteld en zijn eis eensdeels vermeerderd en anderdeels (voorwaardelijk) verminderd. Hij heeft drie grieven aangevoerd en toegelicht en vier producties in het geding gebracht.

    [geïntimeerde] heeft geconcludeerd:

    in het principaal hoger beroep:

    dat het hof alle grieven behoudens grief 6 zal verwerpen, met veroordeling van [appellante] in de kosten van het hoger beroep en in (het hof leest:) het incident tot schorsing van de uitvoerbaar verklaring bij voorraad;

    in het incidenteel hoger beroep:

    dat het hof het vonnis van 10 maart 2010 zal vernietigen en opnieuw recht doende [appellante] zal veroordelen tot het betalen van het achterstallig loon ad € 35.444,-, althans zodanig bedrag als het hof juist oordeelt, [appellante] zal veroordelen tot het voldoen van de wettelijke verhoging ex artikel (het hof leest:) 7:625BW, te weten 50% althans zodanig bedrag als het hof juist oordeelt, alles vermeerderd met de wettelijke interest vanaf 12 mei 2009, althans een datum die het hof juist oordeelt, en met veroordeling van (het hof leest:) [appellante] in de kosten van het incidenteel hoger beroep,

    een en ander met uitvoerbaar verklaring bij voorraad ten aanzien van de veroordeling ten aanzien van het loon over de periode tot 9 november 2006, voor zover het hof aanleiding ziet voor een tussenarrest voor alleen het geschil met betrekking tot het ontslag op staande voet.

    1.3 Daarop heeft [appellante] een memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep genomen met conclusie dat het hof de grieven van [geïntimeerde] zal verwerpen en/of hem niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn vorderingen dan wel hem deze als ongegrond en/of onbewezen zal ontzeggen, een en ander met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het incidenteel hoger beroep.

    1.4 Vervolgens zijn de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest en heeft het hof opnieuw arrest bepaald.

  2. De grieven

    2.1 [appellante] heeft in het principaal hoger beroep de grieven aangevoerd, die zijn vermeld onder 3 (“De grieven in de hoofdzaak”) van het tussenarrest van 14 december 2010. Het hof verwijst daarnaar.

    2.2 De drie grieven die [geïntimeerde] in het incidenteel hoger beroep heeft aangevoerd richten zich tegen het bestreden vonnis, voor zover de kantonrechter daarin niet het wettelijk minimumloon heeft toegewezen (grief 1), de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW niet heeft toegewezen (grief 2) en daarin de wettelijke interest niet (geheel) is toegekend (grief 3).

  3. De vaststaande feiten

    Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist, staan in hoger beroep de navolgende feiten vast:

    - [geïntimeerde], geboren op [geboortedatum] 1957, is met ingang van 9 februari 1998 op grond van een schriftelijke arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd bij [appellante] in dienst getreden in de functie van lader/losser. De arbeidsovereenkomst is op 13 juli 1998 omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.

    - [geïntimeerde] is arbeidsongeschikt geraakt voor de bedongen arbeid. Hem is een gedeeltelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering toegekend. Overleg tussen [appellante] en Guo Uitvoeringsinstelling B.V. (verder: Guo) heeft geleid tot een brief van [appellante] aan Guo van 8 juni 2000, waarin onder meer is vermeld:

    “De heer [geïntimeerde] (…) kan bij ons bedrijf in dienst blijven doordat wij hem ander werk kunnen geven. Echter dit heeft wel gevolgen voor het salaris wat wij hem kunnen bieden, en wel het volgend:

    * Functie: Chauffeur

    * Aantal uren: 40 uur

    * Verdiensten: Bruto per vier weken Fl. 1420,--“

    - Partijen hebben...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT