Hoger beroep van Centrale Raad van Beroep, 19 de Julio de 2011

Datum uitspraak19 de Julio de 2011
Uitgevende instantie:Centrale Raad van Beroep

11/508 WWB

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Appellant] wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 10 december 2010, 10/967 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen (hierna: College)

Datum uitspraak: 19 juli 2011

  1. PROCESVERLOOP

    Namens appellant heeft mr. B. van Dijk, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld. Nadien heeft mr. R. van Asperen, kantoorgenoot van mr. Van Dijk, zich voor appellant gesteld.

    Het College heeft een verweerschrift ingediend.

    Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2011. Voor appellant is verschenen mr. R. van Asperen. Het College heeft zich, zoals vooraf bericht, niet laten vertegenwoordigen.

  2. OVERWEGINGEN

    1. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad in de eerste plaats naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.

      1.1. Appellant heeft op 13 december 2007 en op 11 februari 2008 aanvragen ingediend om bijzondere bijstand. Na bezwaarprocedures en een beroepsprocedure, zoals beschreven in de aangevallen uitspraak, heeft het College bij besluit op bezwaar van 17 augustus 2010 de afwijzing van deze aanvragen uiteindelijk gehandhaafd op de grond dat appellant ten tijde van de aanvragen niet beschikte over een adres in de gemeente Groningen, dat hij om als dakloze in aanmerking te komen voor bijstand zich ingevolge artikel 40, tweede lid, van de Wet werk en bijstand (WWB) diende in te schrijven op een door het college van burgemeester en wethouders aangegeven briefadres, dat appellant zich niet heeft willen inschrijven op een door het College erkend postadres en dat een zogenoemd puntadres geen woonadres is en niet kan worden gelijkgesteld met een briefadres als hiervoor bedoeld. Volgens het College heeft appellant bovendien geen openheid gegeven over zijn feitelijke verblijfsadressen, waardoor hij zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden.

    2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van

      17 augustus 2010 ongegrond verklaard.

    3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd, mede onder verwijzing naar hetgeen in eerdere instanties is aangevoerd, dat hij ten tijde in geding beschikte over een puntadres in de Gemeentelijke basisadministratie...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT