Cassatie van Supreme Court (Netherlands), 9 de Septiembre de 2011

Datum uitspraak 9 de Septiembre de 2011
Uitgevende instantie:Supreme Court (Netherlands)

9 september 2011

Eerste Kamer

10/01065

EV/LZ

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

  1. DUMATRUST MANAGEMENT SERVICES B.V.,

    gevestigd te Amsterdam,

  2. JHH EXPLOITATIE MAATSCHAPPIJ B.V.,

    gevestigd te Amsterdam,

  3. DUMA CORPORATION SERVICES N.V.,

    gevestigd te Willemstad, Curaçao,

    EISERESSEN tot cassatie, verweersters in het voorwaardelijk incidentele cassatieberoep,

    advocaat: mr. M. de Boorder,

    t e g e n

  4. DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST HOLLAND-MIDDEN/KANTOOR HAARLEM,

    kantoorhoudende te Haarlem,

  5. DE STAAT DER NEDERLANDEN (MINISTERIE VAN FINANCIËN),

    zetelende te 's-Gravenhage,

    VERWEERDERS in cassatie, eisers in het voorwaardelijk incidentele cassatieberoep,

    advocaat: mr. R.A.A. Duk.

    Eiseressen zullen hierna gezamenlijk worden aangeduid als Dumatrust c.s., eiseres sub 1 als Dumatrust en

    verweerders gezamenlijk als de Ontvanger c.s. en verweerder sub 1 als de Ontvanger.

  6. Het geding in feitelijke instanties

    Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:

    1. het vonnis in de zaak 132550/HA ZA 07-223 van de rechtbank Haarlem van 12 maart 2008;

    2. het arrest in de zaak 200.011.934/01 van het gerechtshof te Amsterdam van 13 oktober 2009.

    Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

  7. Het geding in cassatie

    Tegen het arrest van het hof hebben Dumatrust c.s. beroep in cassatie ingesteld. De Ontvanger c.s. hebben voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld.

    De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.

    Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

    De zaak is voor Dumatrust c.s. toegelicht door hun advocaat en voor de Ontvanger c.s. door mr. M.J. Schenck en mr. M.V.E.E. Jansen, beiden advocaat te Amsterdam.

    De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot vernietiging en verwijzing.

    De advocaat van Dumatrust c.s. heeft bij brief van 6 juni 2011 op die conclusie gereageerd en mr. M.J. Schenck en mr. M.V.E.E. Jansen, voornoemd, hebben namens de Ontvanger c.s. bij brief van 10 juni 2011 op die conclusie gereageerd.

  8. Uitgangspunten in cassatie

    3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

    (i) Dumatrust c.s. zijn gelieerde vennootschappen, met [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]) als statutair directeur en achterliggend aandeelhouder. Binnen de vennootschappen wordt het bedrijf van trustkantoor uitgeoefend.

    (ii) [Betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2]) is op 1 mei 1993 bij Dumatrust in dienst gekomen als boekhouder.

    Op 14 mei 1997 is hij naast [betrokkene 1] tot statutair directeur benoemd. Vanaf 1999 heeft zich bij [betrokkene 1] een ernstige ziekte gemanifesteerd.

    (iii) Op 1 mei 2002 is [betrokkene 2] op staande voet ontslagen wegens verduistering. Er is vastgesteld dat [betrokkene 2] en zijn echtgenote vanaf 1996 gelden aan Dumatrust c.s. hebben onttrokken, aanvankelijk kleinere bedragen, en vanaf 1999 op grote schaal. In een op 22 juli 2002 gesloten vaststellingsovereenkomst is het bedrag dat [betrokkene 2] en zijn echtgenote aan Dumatrust c.s. moeten terugbetalen bepaald op € 3.600.000,--. Bij in hoger beroep bekrachtigd vonnis van 20 augustus 2003 zijn [betrokkene 2] en diens echtgenote hoofdelijk veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan Dumatrust c.s.

    (iv) Dumatrust c.s. hebben conservatoir beslag gelegd op twee panden van [betrokkene 2] en zijn echtgenote. Dat beslag is medio 2002 executoriaal geworden.

    (v) In het najaar van 2002 hebben Dumatrust c.s. de Belastingdienst in het bezit gesteld van gegevens betreffende [betrokkene 2] en diens verduistering van aan Dumatrust c.s. toebehorende gelden, in de hoop op medewerking van de Belastingdienst bij het verhaal op de inmiddels in het buitenland verblijvende [betrokkene 2] en diens echtgenote. De Belastingdienst heeft die medewerking niet verleend.

    (vi) Op 17 januari 2003 heeft de Ontvanger op basis van door hem uitgevaardigde dwangbevelen ten laste van [betrokkene 2] en zijn echtgenote executoriaal beslag gelegd op de onder (iv) bedoelde panden voor de in de desbetreffende processen-verbaal vermelde aanslagen.

    De opbrengst van de executoriale verkoop - netto € 284.824,93 - is bij een notaris in depot geplaatst.

    (vii) Bij brief van 6 februari 2003 hebben Dumatrust c.s. de Ontvanger verzocht af te zien van de preferentie die art. 21 Invorderingswet 1990 (hierna: Iw 1990) hem toekent. De Ontvanger heeft dit verzoek ter afhandeling doorgezonden aan het Ministerie van Financiën. Bij brief van 24 februari 2003 heeft de Staatssecretaris het verzoek afgewezen. Bij brief van 27 september 2006 heeft de Staatssecretaris te kennen gegeven dat hij geen aanleiding ziet voor een andersluidend oordeel.

    3.2 Dumatrust c.s. hebben de Ontvanger c.s. gedagvaard voor de rechtbank en diverse verklaringen voor recht gevorderd ten aanzien van de rechtmatigheid en geldigheid van het door de Ontvanger gelegde beslag en ten aanzien van de rechtmatigheid van het besluit van de Staatssecretaris geen afstand te doen van het voorrangsrecht dat de wet aan de onderhavige vorderingen van de Ontvanger toekent. Zij hebben voorts gevorderd dat de Ontvanger c.s. worden veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding, nader op te maken bij staat; deze vordering is gebaseerd op onrechtmatige daad dan wel ongerechtvaardigde verrijking, in het bijzonder ter zake van het niet afzien van het fiscale voorrecht van

    art. 21 Iw 1990. De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen.

    3.3 In het door Dumatrust c.s. ingestelde hoger beroep heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.

  9. Beoordeling van het middel in het principale beroep

    4.1.1 Onderdeel 13 bestrijdt als onjuist of onbegrijpelijk rov. 3.19 van het arrest, waarin het hof heeft geoordeeld dat van gebreken in de beslaglegging in verband met de in art. 54 lid 2 Rv. bedoelde bekendmaking van een uittreksel van het beslagexploot in een dagblad geen sprake is, aangezien de Ontvanger genoegzaam heeft aangetoond dat op 17 januari 2003 in het Haarlems Dagblad een advertentie is geplaatst met de vereiste inhoud.

    Onderdeel 14 komt met een rechts- en motiveringsklacht op tegen rov. 3.13 en 3.14 van de bestreden uitspraak, waarin de stelling van Dumatrust c.s. dat de dwangbevelen niet juist zijn betekend aan [betrokkene 2] en zijn echtgenote wordt verworpen, in het bijzonder op de grond dat bij gebreke van andersluidende adresgegevens de Ontvanger de dwangbevelen kon doen betekenen op de voet van art. 54 lid 2 Rv.

    4.1.2 De onderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling. De daarin aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

    4.1.3 Het voorgaande brengt mee dat ervan moet worden uitgegaan dat het beslag rechtsgeldig is bekendgemaakt aan [betrokkene 2] en zijn echtgenote.

    4.2.1 De onderdelen 1 en 2, die zich voor gezamenlijke behandeling lenen, komen op tegen rov. 3.2-3.4 van de bestreden uitspraak, waarin het hof de stelling van Dumatrust c.s. heeft verworpen dat de Ontvanger zich niet op de executieopbrengst kan verhalen omdat zijn recht tot dwanginvordering ingevolge art. 27 Iw 1990 is verjaard. Daartoe heeft het hof (in rov. 3.4) onder meer overwogen - in cassatie niet bestreden - dat ten tijde van de betekening van de inleidende dagvaardingen van

    Dumatrust c.s. aan de Ontvanger c.s. op 18 en 19 januari 2007 de in art. 27 lid 1 (oud) Iw 1990 genoemde termijn opnieuw was aangevangen ingevolge het op 17 januari 2003 gelegde executoriale derdenbeslag.

    4.2.2 Een rechtsgeldig betekend executoriaal derdenbeslag is een akte van vervolging in de zin van art. 27 lid 1 (oud) Iw 1990, waarvan de stuitende werking voortduurt totdat de laatste beslissing in de daaropvolgende procedure is gevallen. Gelet op hetgeen hiervoor in 4.1.3 is overwogen, staat voorts de rechtsgeldigheid van de bekendmaking van dit beslag vast. Het oordeel van het hof dat het recht tot dwanginvordering niet is verjaard, is dus juist. Dat brengt mee dat Dumatrust c.s. geen belang hebben bij behandeling van de klachten van de onderdelen 1 en 2, die zich richten tegen andere argumenten die het hof aan zijn oordeel op dit punt ten grondslag heeft gelegd. Deze onderdelen kunnen dus niet tot cassatie leiden.

    4.3.1 Onderdeel 3 bestrijdt als onjuist of onbegrijpelijk hetgeen het hof heeft overwogen in rov. 3.5-3.8.

    De desbetreffende overwegingen houden, samengevat, het volgende in.

    Dumatrust c.s. hebben betoogd dat aan [betrokkene 2] en zijn echtgenote om diverse redenen geen geldige aanslagen zijn opgelegd zodat aan de door de Ontvanger uitgevaardigde dwangbevelen geen titel ten grondslag ligt, althans dat zij in dit geding de mogelijkheid moeten hebben de gegrondheid en hoogte van de aan [betrokkene 2] en zijn echtgenote opgelegde aanslagen te betwisten en door de rechter te laten onderzoeken (rov. 3.5). Uitgangspunt moet zijn dat de Ontvanger bij de uitoefening van zijn taak gebruik kan maken van de bijzondere bevoegdheden die de Invorderingswet 1990 hem toekent, en daarnaast gebruik mag maken van alle wettelijke bevoegdheden die een schuldeiser aan het burgerlijk recht kan ontlenen. Voorwaarde voor de (rechtmatige) toepassing van al deze bevoegdheden is, dat de invordering een belastingschuld betreft die overeenkomstig de belastingwet is vastgesteld. Waar de rechtmatigheid van de door de Ontvanger getroffen invorderingsmaatregelen wordt betwist door een ander dan de belastingschuldige, die stelt daardoor in zijn vermogenspositie te worden getroffen en schade te lijden, dient de burgerlijke rechter te onderzoeken of die invorderingsmaatregelen daadwerkelijk betrekking hebben op een of meer belastingaanslagen die invorderbaar zijn geworden. Indien dit niet kan worden aangenomen, zal immers moeten worden vastgesteld dat de invorderingsmaatregelen een...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT