Eerste aanleg - enkelvoudig van Rechtbank Amsterdam, 15 de Diciembre de 2011

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak15 de Diciembre de 2011
Uitgevende instantie:Rechtbank Amsterdam

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Sector civiel recht

zaaknummer / rekestnummer: 493738 / HA RK 11-203

Beschikking van 15 december 2011

in de zaak van

  1. [A],

    tevens optredend in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige zoon [B],

    wonende te --,

    verzoekster,

    advocaat mr. G.J.W. Pulles te Amsterdam,

    tegen

    de naamloze vennootschap

    ING BANK N.V.,

    gevestigd te Amsterdam,

    verweerster,

    advocaat mr. drs. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.

    Partijen zullen hierna [A] (of verzoekster) en ING genoemd worden.

  2. De procedure

    1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

    - het verzoekschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 juni 2011;

    - de beschikking van 14 juli 2011, waarin een mondelinge behandeling is gelast;

    - het verweerschrift met producties;

    - het proces-verbaal van behandeling van een verzoekschrift, gehouden op

    15 november 2011 en het daaraan gehechte stuk;

    - de brief van 24 november 2011 van de zijde van [A] met bijlage.

    1.2. De beschikking is bepaald op heden.

  3. De feiten

    2.1. De zoon van [A], [B] (hierna: [B]) had een jongerenbetaalrekening bij de ING, bekend onder nummer [1]. Op deze rekening-courantovereenkomst waren de algemene voorwaarden van ING van toepassing, waaronder “Voorwaarden gebruik betaalpassen en creditcards”, die, voor zover thans relevant, luiden:

    “(…) 7 Bewaren

    7.1 U moet uw betaalkaart altijd veilig bewaren. (…)

    7.2 U moet uw pincode altijd voor uzelf houden. (…)”

    2.2. Op 29 september 2010 is middels internetbankieren op de betaalrekening van [B] een bedrag van EUR 2.523,00 bijgeschreven vanaf ING rekeningnummer [2]. Deze rekening staat op naam van de heer [C] (hierna: de benadeelde).

    Op 27, 28 en 29 september is het saldo van de betaalrekening van [B] veelvuldig gecontroleerd. Kort voor de betreffende bijboeking is de betaalrekening op nagenoeg nihil (EUR 0,11) gesteld. In de nacht van 29 op 30 september 2010 werd via drie transacties een bedrag van EUR 2.250,00 opgenomen van de betaalrekening van [B].

    2.3. De benadeelde heeft op 6 oktober 2010 aangifte gedaan van oplichting althans frauduleuze overboekingen bij de politie Utrecht en heeft de schade eveneens gemeld bij ING. ING heeft de betaalrekening van [B] geblokkeerd.

    2.4. Bij brief van 15 oktober 2010 heeft ING [B], voor zover hier van belang, als volgt bericht:

    “(…) Op 29 september 2010 zijn uw persoonsgegevens naar voren gekomen in een onderzoek naar fraude. Er is door middel van Internetbankieren een bedrag van € 2523,00 op uw rekening [1] bijgeschreven, afkomstig van een rekening waarvan de houder geen opdracht heeft gegeven. De benadeelde rekeninghouder heeft hierover ook aangifte bij de politie gedaan. (…)

    Bovenstaande kwestie is voor ING Bank N.V. aanleiding om uw persoonsgegevens op te nemen in het incidentenregister.

    Voor de volledigheid willen wij u vermelden dat de ING Bank N.V. de benadeelde rekeninghouder schadeloos heeft gesteld, waardoor wij nu een vordering op u hebben. (…)”

    2.5. Bij brief van gelijkluidende datum heeft ING de ouders van [B], voor zover hier van belang, als volgt bericht:

    “(…) Uit onderzoek is gebleken dat de rekening [1] van uw zoon betrokken is geweest bij frauduleuze handelingen. Bijgaand een kopie van de brief die wij vandaag aan hem hebben toegestuurd. (…)”

    2.6. Het Protocol “Incidentenwaarschuwingssysteem financiële instellingen”, gedateerd 27 juli 2004 (hierna: het protocol), luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

    “(…) 5. Intern verwijzingsregister (IVR)

    (…) 5.2 Vastlegging

    In het intern verwijzingsregister kunnen uitsluitend verwijzingsgegevens worden opgenomen van (rechts)personen waarvan gegevens zijn vastgelegd in het incidentenregister en die een risico vormen voor (de organisatie van) de deelnemer. Daarbij kunnen de navolgende criteria als richtsnoer gelden:

    • (redelijk vermoeden van) opzettelijke benadeling van de deelnemer, oneigenlijk gebruik van producten, diensten en voorzieningen en/of poging daartoe;

    • (redelijk vermoeden van) het plegen van strafbare of laakbare gedragingen en/of overtreding van (wettelijke) voorschriften dan wel pogingen daartoe, gericht tegen de deelnemer, de organisatie van de deelnemer, haar cliënten en medewerkers.

    (…) 6. Extern verwijzingsregister (EVR/EVI)

    (…) 6.2 Vastlegging

    Deelnemers dragen er voor zorg dat verwijzingsgegevens van (rechts)personen die aan de hierna vermelde criteria voldoen worden opgenomen in het extern verwijzingsregister. (…)

    Voor opname in het extern verwijzingsregister gelden de volgende opnamecriteria:

  4. De activiteiten van de (rechts)persoon kunnen een bedreiging vormen voor de continuïteit en de integriteit van financiële instellingen, de financiële belangen van cliënten en/of de financiële belangen van de (organisatie van de) deelnemer.

  5. Er dient een proportionaliteitsafweging plaats te vinden, waarbij de betreffende functionaris vaststelt, dat het belang van de opname in het verwijzingsregister prevaleert boven de mogelijk nadelige gevolgen voor betrokkene als gevolg van de opname van zijn gegevens.

  6. De betreffende (rechts)persoon moet betrokken zijn bij een benadeling van enige financiële instelling (of poging daartoe) of bij onoorbaar gebruik (of poging daartoe) van het financieel stelsel van zodanige aard

    • dat aangifte bij een opsporingsinstantie is gedaan of kan worden gedaan of

    • de relatie of...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT