Hoger beroep van Centrale Raad van Beroep, 31 de Enero de 2012

Datum uitspraak31 de Enero de 2012
Uitgevende instantie:Centrale Raad van Beroep

09/5061 WWB

10/3445 WWB

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op de hoger beroepen van:

[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),

tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam van 6 augustus 2009, 09/521 (hierna: aangevallen uitspraak 1) en van 6 mei 2010, 09/3658 (hierna: aangevallen uitspraak 2),

in de gedingen tussen:

appellante

en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (hierna: Svb)

Datum uitspraak: 31 januari 2012

  1. PROCESVERLOOP

    Namens appellante heeft mr. P.M. Iwema, advocaat te Rotterdam, hoger beroepen ingesteld.

    De Svb heeft verweerschriften ingediend.

    Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 november 2011. Voor appellante is verschenen mr. Iwema. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K. Verbeek, werkzaam bij de Sociale Verzekeringsbank.

  2. OVERWEGINGEN

    1. De Raad gaat uit van de volgende in deze gedingen van belang zijnde feiten en omstandigheden.

      1.1. Appellante heeft de Poolse nationaliteit. Zij stond ten tijde hier van belang ingeschreven in het bevolkingsregister van de gemeente Rotterdam. Op 15 maart 2006 heeft zij aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) gevraagd om de afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 waaruit het rechtmatig verblijf in Nederland als gemeenschapsonderdaan blijkt. Bij onherroepelijk geworden beschikking van 5 september 2006 heeft de Minster voor Vreemdelingenzaken en Integratie (hierna: minister) deze aanvraag afgewezen.

      1.2. Appellante ontving met ingang van december 2005 een (zeer gering) AOW-pensioen. Bij brief van 19 januari 2007 heeft de Svb appellante geïnformeerd over de mogelijkheid van een aanvullende uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). In die brief is onder meer vermeld dat de bijstand er is voor iedereen die legaal in Nederland woont en staat ingeschreven bij de gemeente.

      1.3. Bij besluit van 28 februari 2007 heeft de Svb aan appellante met ingang van 16 januari 2007 aanvullende bijstand ingevolge de WWB toegekend.

      1.4. Bij besluit van 11 augustus 2008 heeft de Svb de aanvraag van appellante om aanvullende bijstand vanaf 16 januari 2007 afgewezen (lees: de bijstand met ingang van 16 januari 2007 ingetrokken). Bij brief van 12 augustus 2008 heeft de Svb zijn voornemen meegedeeld om van appellante een bedrag van € 9.709,31 terug te vorderen.

      1.5. Bij besluit van 4 februari 2009 heeft de Svb het tegen het intrekkingsbesluit van 11 augustus 2008 gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en de duur van de terugwerkende kracht van dat besluit gematigd door de bijstand vanaf 1 april 2007 in te trekken. Daarbij heeft de Svb overwogen - samengevat - dat appellante weliswaar een onderdaan van een lidstaat van de Europese Unie (EU) is, maar dat zij ten tijde van haar aanvraag om bijstand en in de daarop volgende periode geen rechtmatig verblijf (meer) had in Nederland. De Svb heeft verder overwogen dat appellante noch bij haar aanvraag noch naderhand ten tijde van de verlening van de bijstand melding heeft gemaakt van het besluit van de IND (lees: de minister) van 5 september 2006. Tot matiging is besloten omdat de Svb zelf in het kader van de aanvraag onvoldoende heeft onderzocht of appellante rechtmatig verblijf hield in Nederland. Het bezwaar is niet-ontvankelijk verklaard voor zover het betreft het voornemen tot terugvordering.

      1.6. Bij besluit van 18 maart 2009 heeft de Svb, rekening houdend met de matiging van de duur van de periode waarover de bijstand is ingetrokken, de gemaakte kosten van bijstand over de periode...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT