Hoger beroep van Centrale Raad van Beroep, 23 de Febrero de 2012

Datum uitspraak23 de Febrero de 2012
Uitgevende instantie:Centrale Raad van Beroep

10/6994 AW Q.

10/7006 AW

11/22 AW

11/23 AW

11/3430 AW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op de hoger beroepen van:

[betrokkene], wonende te [woonplaats], (betrokkene), en

het College van burgemeester en wethouders van Utrecht (college),

tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 18 november 2010, 09/2101 en 09/3534 (aangevallen uitspraak),

in de gedingen tussen:

betrokkene

en

het college

Datum uitspraak: 23 februari 2012

  1. PROCESVERLOOP

    Beide partijen hebben hoger beroep ingesteld.

    Beide partijen hebben een verweerschrift ingediend.

    Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het college op 31 mei 2011 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.

    Bij brief van 29 december 2011 heeft betrokkene haar hoger beroep nader aangevuld en nadere stukken ingediend.

    Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 januari 2012. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. J.E. Jalandoni, advocaat. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.P.M. van der Sprong en L. Muijs.

  2. OVERWEGINGEN

    1. Op grond van de gedingstukken, waaronder de tussen partijen gewezen uitspraak van de Raad van 16 december 2010 (LJN BP7573 en TAR 2011, 96), en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.

      1.1. Betrokkene is sinds 20 juni 1990 werkzaam bij de gemeente Utrecht. Met ingang van 1 april 1997 vervulde zij de functie van junior beleidsmedewerker, laatst bij de afdeling [naam afdeling].

      1.2. Naar aanleiding van een door betrokkene bij de Klachtencommissie ongewenst gedrag gemeentelijke overheid van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (Klachtencommissie) ingediende klacht over haar leidinggevende en zijn plaatsvervanger, inhoudende dat beiden zich schuldig hadden gemaakt aan discriminatie en pesterij, heeft het college betrokkene op 7 augustus 2007 voor de duur van de klachtafhandeling tewerkgesteld op de afdeling Juridische Zaken. De Klachtencommissie heeft op

      14 december 2007 de klacht van betrokkene ongegrond verklaard.

      1.3. Bij besluit van 10 april 2008 heeft het college besloten betrokkene, bij wijze van tijdelijke maatregel en voor de duur van maximaal een jaar, op grond van artikel 15:11 van de Arbeidsvoorwaardenregeling Utrecht (ARU) andere dan haar eigen werkzaamheden op te dragen, waarbij vooralsnog de plaatsing van betrokkene bij de afdeling Juridische Zaken is gehandhaafd. Betrokkene heeft tegen het besluit van 10 april 2008 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 29 oktober 2008 heeft het college dit bezwaar ongegrond verklaard.

      1.4. Bij besluit van 6 november 2008 heeft het college betrokkene op grond van artikel 8:13 van de ARU met ingang van 1 januari 2009 ontslag verleend op andere gronden wegens een duurzaam verstoorde arbeidsverhouding. Het college heeft daarbij de bepalingen uit hoofdstuk 19 van de ARU naar analogie toegepast en betrokkene bij wijze van passende regeling als bedoeld in artikel 19:4, eerste lid, van de ARU in aanmerking gebracht voor een re-integratiefase van zes maanden. Deze gaat in op de dag na verzending of overhandiging van het besluit van 6 november 2008 en zal duren tot uiterlijk 7 mei 2009; het dienstverband met betrokkene wordt uiterlijk op dat moment beëindigd. Betrokkene kan voor de invulling van de re-integratiefase gebruik maken van een re-integratiebudget van maximaal € 5.000,-. Doel van de re-integratiefase is om betrokkene te begeleiden naar werk buiten de gemeente Utrecht. Het college heeft tevens bepaald dat de re-integratiefase analoog aan artikel 19:6 van de ARU eindigt indien betrokkene onvoldoende activiteiten heeft ondernomen bij het gebruikmaken van het re-integratiebudget.

      1.5. Bij besluit van 5 maart 2009 heeft het college bepaald dat de re-integratiefase reeds eindigt met ingang van 6 maart 2009. Het college heeft daaraan ten grondslag gelegd dat betrokkene zich niet heeft gehouden aan de voorwaarden die aan de re-integratiefase zijn verbonden. Volgens het college heeft betrokkene zich met name niet gehouden aan de voorwaarde dat de re-integratiefase gericht diende te zijn op werk buiten de gemeente Utrecht en heeft betrokkene geen (concrete) activiteiten ondernomen ten behoeve van die re-integratie.

      1.6. Bij besluit van 29 juni 2009 (bestreden besluit 1) heeft het college het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 6 november 2008 ongegrond verklaard. Bij besluit van 27 oktober 2009 (bestreden besluit 2) heeft het college het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 5 maart 2009 ongegrond verklaard.

      1.7. Bij verzoekschrift van 17 januari 2011 heeft betrokkene de...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT