Hoger beroep van Centrale Raad van Beroep, 8 de Marzo de 2012

Datum uitspraak 8 de Marzo de 2012
Uitgevende instantie:Centrale Raad van Beroep

10/6789 AW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 4 november 2010, 08/1529, (aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

[betrokkene], wonende te [woonplaats], (betrokkene)

en

appellant

Datum uitspraak: 8 maart 2012

  1. PROCESVERLOOP

    Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

    Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.

    Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 februari 2012. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door J.A. van Rooijen. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. J. Bakker-Reitsma.

  2. OVERWEGINGEN

    1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.

      1.1. Betrokkene was tot 1 september 1992 werkzaam in het onderwijs. Met ingang van genoemde datum is haar, op grond van het Rechtspositiebesluit Onderwijspersoneel, een ziekte-uitkering overeenkomstig de normen van de WAO (WAO-vervangende uitkering) toegekend. Tevens is haar een ontslaguitkering toegekend, maar de uitbetaling daarvan is opgeschort voor de duur van de aanspraak op de WAO-vervangende uitkering. Na een herkeuring is de WAO-vervangende uitkering per 13 mei 1993 stopgezet. Per gelijke datum is de ontslaguitkering tot uitbetaling gekomen. Betrokkene heeft de stopzetting van de WAO-vervangende uitkering in bezwaar, beroep en hoger beroep aangevochten. Bij uitspraak van 2 april 1998, LJN ZB7530, heeft de Raad appellant opdracht gegeven een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van betrokkene ter zake. Op 16 oktober 1998 is dat bezwaar gegrond verklaard en is besloten tot voortzetting van de

      WAO-vervangende uitkering ook na 13 mei 1993. Op 8 januari 1999 heeft appellant aan betrokkene medegedeeld dat, omdat het bedrag van de WAO-vervangende uitkering waarop vanaf 13 mei 1993 tot 1 januari 1996 nog recht bestond, lager is dan de ontslaguitkering die vanaf eerstgenoemde datum aan betrokkene is uitbetaald, is besloten niet tot herberekening over te gaan. Vanaf 1 januari 1996 kwam de arbeidsongeschiktheidsuitkering van betrokkene niet meer ten laste van appellant.

      1.2. Bij brief van 17 juni 2003 heeft betrokkene appellant verzocht om nabetalingen naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van 2 april 1998. Op dit verzoek is op 11 juli 2003, onder verwijzing naar artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), afwijzend beslist. Betrokkene heeft tegen deze afwijzing...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT