Hoger beroep van Gerechtshof Amsterdam (Nederland), 5 de Abril de 2012

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak 5 de Abril de 2012
Uitgevende instantie:Gerechtshof Amsterdam (Nederland)

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 11/00596

5 april 2012

meervoudige douanekamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/Douane Noord/ kantoor Nijmegen,

tegen de uitspraak in de zaak no. AWB 09/4489 van de rechtbank Haarlem in het geding tussen

[X] B.V. te [Z], belanghebbende,

gemachtigde R.F.R. Hoekstra,

en

de inspecteur.

  1. Ontstaan en loop van het geding

    1.1.1. De inspecteur heeft met dagtekening 4 mei 2006 een uitnodiging tot betaling (hierna: UTB) uitgereikt met nummer […5] voor een bedrag van € 36.638,24 aan douanerechten. De UTB heeft betrekking op drie aangiften ten invoer welke belanghebbende in mei 2003 heeft ingediend op eigen naam en voor eigen rekening.

    1.1.2. De inspecteur heeft met dagtekening 3 november 2006 een UTB uitgereikt met nummer [..7] voor een bedrag van € 101.191,03 aan douanerechten. De UTB heeft betrekking op achttien aangiften ten invoer welke belanghebbende in 2004 en 2005 heeft ingediend op eigen naam en voor eigen rekening.

    1.2. Belanghebbende heeft op 3 april 2007 op grond van artikel 239 van het Communautair Douanewetboek (hierna: CDW) twee verzoeken om terugbetaling ingediend voor de onder 1.1.1. en 1.1.2. genoemde douanerechten. De inspecteur heeft de verzoeken bij gecombineerde beschikking van 21 september 2009 afgewezen. Het tegen deze beschikking gerichte bezwaarschrift is ongegrond verklaard bij uitspraak van 21 december 2009.

    1.3. Belanghebbende heeft op 7 oktober 2008 op grond van artikel 236 CDW twee verzoeken om terugbetaling ingediend voor de onder 1.1.1. en 1.1.2. genoemde douanerechten. De inspecteur heeft deze verzoeken bij beschikkingen van 6 november 2008 afgewezen. De tegen deze beschikkingen gerichte bezwaarschriften zijn bij gecombineerde uitspraak van 6 augustus 2009 ongegrond verklaard.

    1.4. Belanghebbende heeft tegen de onder 1.2 en 1.3. genoemde uitspraken van de inspecteur beroep ingesteld bij de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank). De beroepen zijn door de rechtbank geregistreerd onder respectievelijk nr. AWB 10/554 en AWB 09/4489. Bij gecombineerde uitspraak van 28 juni 2011 heeft de rechtbank het beroep van belanghebbende in zaak 09/4489 (art. 236 CDW) gegrond verklaard en het beroep in zaak 10/554 (art. 239 CDW) ongegrond verklaard.

    1.5. De inspecteur heeft op 22 juli 2011 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank in zaak 09/4489.

    1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 maart 2012. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

  2. Feiten

    De rechtbank heeft in haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiseres’, de inspecteur als ‘verweerder’.

    “2.1. Eiseres heeft in de in geding zijnde periode 21 aangiften voor brengen in het vrije verkeer (hierna: de aangiften) gedaan in opdracht van [A] B.V. te [Q], onderdeel van de fiscale eenheid [B] Beheer B.V. Deze aangiften betreffen onder meer de invoer van zogenoemde “self inflatable matrassen” (hierna: de matrassen). De matrassen bestaan uit twee lagen gesloten doek met daartussen een laag open cell polyurethaan en een inlaatventiel voor lucht. Anders dan een traditioneel luchtbed lopen de matrassen, door het gebruikte materiaal, vanzelf vol met lucht. [A] B.V. importeert de matrassen sinds 1998. Eiseres heeft de matrassen in de (21) aangiften vrijwel steeds ingedeeld onder code 9404.2190 van de Gecombineerde Nomenclatuur (hierna: GN). Het verschuldigde tarief volgens deze code bedraagt 3,7%. Op de certificaten van oorsprong behorende bij de matrassen is in kolom 8 GN-post 6306 vermeld.

    2.2. In mei 2006 heeft verweerder een controle na invoer ingesteld bij [A] B.V. over de periode 1 januari 2003 tot en met 31 december 2005. Daarvan is door verweerder verslag gedaan bij rapport met dagtekening 26 oktober 2006. In het rapport wordt gesteld dat de matrassen door eiseres onjuist zijn ingedeeld in de GN; dat deze ingedeeld hadden moeten worden onder GN-code 6306 4900 omdat ze moeten worden aangemerkt als kampeerartikelen. Het op grond daarvan verschuldigde tarief bedraagt in 2003 12,2% en in 2004 en 2005 12%. Naar aanleiding daarvan zijn de onderhavige UTB’s opgelegd.

    2.3. Op 12 februari 2002 heeft eiseres aangifte ten invoer voor de matrassen gedaan met toepassing van de GN-code 6306 4900. Naar aanleiding hiervan heeft zij bij brief van...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT