Eerste aanleg - meervoudig van Rechtbank Utrecht, 6 de Abril de 2012

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak 6 de Abril de 2012
Uitgevende instantie:Rechtbank Utrecht

RECHTBANK UTRECHT

Sector strafrecht

parketnummer: 16/710739-11; 16/446345-08 (vordering tenuitvoerlegging) [P]

vonnis van de meervoudige kamer d.d. 6 april 2012

in de strafzaak tegen

[verdachte]

geboren op [1982] te [geboorteplaats] (Griekenland)

wonende te [woonplaats], [adres]

raadsman mr. L. de Leon, advocaat te Utrecht.

  1. Onderzoek van de zaak

    De zaak is laatstelijk inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 23 maart 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

    Ter terechtzitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

  2. De tenlastelegging

    De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

    De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, alsmede overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.

    De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:

    Feit 1: zich samen met een ander of anderen schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel ten aanzien van [slachtoffer 1];

    Feit 2: zich samen met een ander of anderen schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel ten aanzien van [getuige 1];

    Feit 3 primair: een werkgeversverklaring valselijk heeft opgemaakt met het oogmerk om deze werkgeversverklaring als echt en onvervalst te gebruiken;

    Feit 3 subsidiair: gebruik heeft gemaakt van een valse/vervalste werkgeversverklaring;

    Feit 4 primair: een werkgeversverklaring valselijk heeft opgemaakt met het oogmerk om deze werkgeversverklaring als echt en onvervalst te gebruiken;

    Feit 4 subsidiair: gebruik heeft gemaakt van een valse/vervalste werkgeversverklaring.

  3. De voorvragen

    De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak.

    De ontvankelijkheid van de officier van justitie

    Standpunt verdediging

    Door de verdediging is bepleit dat het Openbaar Ministerie (hierna: het OM) niet kan worden ontvangen in zijn vervolging. In deze zaak zijn ernstige inbreuken gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor er teveel rechten van verdachte zijn geschonden. De ernstige vormverzuimen kunnen niet meer, althans niet in voldoende mate, worden hersteld, aldus de verdediging. De verdediging heeft daartoe het volgende naar voren gebracht:

    1. Er is sprake van een schending van het doorlaatverbod, opgenomen in artikel 126ff van het Wetboek van Strafvordering. De politie is verplicht om in te grijpen in gevallen waarin de gezondheid en/of veiligheid van personen in gevaar wordt gebracht. Het onderzoek heeft, nadat er op 19 juli 2010 twee aangiftes tegen verdachte werden gedaan, een jaar lang stil gelegen alvorens er enige actie werd ondernomen om verdachte aan te houden. De politie beschikte ten tijde van de aangiftes echter al over informatie waarmee direct een opsporingsonderzoek jegens verdachte had kunnen worden gestart. De politie heeft de vermeende uitbuitingssituatie nog een jaar laten doorlopen zonder dat daar een legitieme reden voor was. Het OM heeft deze strafzaak laten voortduren, omdat het het te druk had met andere, bijna vanzelfsprekend minder ernstige strafbare feiten en daardoor de betreffende aangeefsters niet in veiligheid gebracht. Dit dient te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het OM;

    2. Er is sprake van schending van het beginsel ‘nemo debet bis vexari’. Aangenomen wordt dat dit beginsel inhoudt dat de overheid behoudens ‘nova’ slechts éénmaal van zijn door de wet toegekende machtsmiddelen gebruik mag maken. Dit beginsel kan als beginsel van behoorlijk procesrecht worden opgevat. Verdachte is op 4 oktober 2010 aangehouden op verdenking van bedreiging van één van de aangeefsters van mensenhandel, maar vervolgens niet gehoord over de mensenhandel doch enkel over de bedreiging en weer heengezonden. Deze aanhouding, aldus de raadsman, is slechts geschied om meer zicht te krijgen op de feitelijkheden omtrent de mensenhandelzaak. Daarmee is de aanhouding van verdachte op 28 juni 2011 onrechtmatig en zijn genoemde beginselen geschonden.

    3. De politie en het OM hebben gehandeld in strijd met artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering door te verzuimen om ten spoedigste proces-verbaal op te maken van incidenten die thans in het dossier zijn opgenomen. De raadsman noemt ter onderbouwing een aantal processen-verbaal bevindingen. Deze processen-verbaal zijn, zo stelt hij, van weinig waarde, nu deze pas geruime tijd later zijn opgemaakt en kunnen niet bijdragen aan de waarheidsvinding. Verdachte is door dit onherstelbare vormverzuim direct in zijn belangen geschaad en het OM dient om die reden niet-ontvankelijk te worden verklaard;

    4. De aangifte van [slachtoffer 1] is niet aan haar voorgelezen en door haar ondertekend, omdat aangeefster met onbekende bestemming was vertrokken. De aangifte van

      [getuige 1] is niet aan haar voorgelezen, omdat het een woordelijke uitwerking betrof van de audio-opnamen. Gelet op de wijze waarop de verhoren zijn verlopen en de taalbarrière is het zeer aannemelijk dat bepaalde zaken verkeerd zijn begrepen en verkeerd zijn geverbaliseerd. Door te verzuimen de verklaringen voor te lezen en te laten ondertekenen, staat niet buiten kijf dat de aangiftes een juiste weergave van de verklaringen van aangeefsters bevatten;

    5. De vorderingen ‘aanvraag tot verstrekking van historische gegevens’ ex artikel 126nd van het Wetboek van Strafvordering aan de rechter-commissaris zijn omkleed met de verdenking van mensenhandel, terwijl men in werkelijkheid wilde onderzoeken of verdachte zich schuldig had gemaakt aan hypotheekfraude of valsheid in geschrift. Het OM heeft de vorderingen verstrekking historische gegevens elke keer voorzien van het proces-verbaal dat centraal stond in het onderzoek naar de verdenking van mensenhandel. Het is aannemelijk dat de rechter-commissaris, als deze van de werkelijke bedoeling van de aanvraag en van de meest actuele stand van zaken op de hoogte was geweest, een negatieve beslissing zou hebben gegeven op de vorderingen wegens het ontbreken van een redelijk vermoeden van schuld. Het OM heeft op onjuiste wijze gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid, er is sprake van détournement de pouvoir en er is sprake van grove veronachtzaming van de belangen van verdachte door het OM.

      Naar de mening van de verdediging zijn aldus meerdere beginselen van een behoorlijke procesorde geschaad en is de ernst van de optelsom van genoemde vormverzuimen zodanig groot dat aan het recht op een eerlijke behandeling doelbewust en met grove veronachtzaming tekort is gedaan. Verdachte is dusdanig in zijn belangen geschaad dat het OM niet-ontvankelijk in zijn vervolging moet worden verklaard, aldus de verdediging.

      Het oordeel van de rechtbank

      Met betrekking tot het aangevoerde overweegt de rechtbank als volgt.

      Ad a. Schending van het verbod op doorlaten

      Dit verweer treft geen doel. Uit de tekst en de wetsgeschiedenis van artikel 126ff van het Wetboek van Strafvordering blijkt dat die bepaling niet in het leven is geroepen ter bescherming van enig belang van verdachte in het strafproces. Derhalve kan verdachte zich niet op de schending van bedoeld artikel beroepen ten betoge dat het OM niet-ontvankelijk is.

      De rechtbank verwerpt dit verweer.

      Ad b. Onrechtmatige aanhouding van verdachte op 28 juni 2011

      Het onderzoek naar mensenhandel is gestart op 17 augustus 2010 en vrij snel daarna stilgelegd in verband met andere onderzoeken. Op 10 maart 2011 is het onderzoek voortgezet. Verdachte is tussentijds, op 4 oktober 2010, aangehouden op verdenking van bedreiging van zijn ex-partner, aangeefster [slachtoffer 1]. Verdachte is vervolgens gehoord door een hoofdagent uit het wijkteam over de bedreiging en daarna heengezonden. [slachtoffer 1] heeft van deze bedreiging destijds geen aangifte gedaan en op 5 oktober 2010 is, in overleg met de officier van justitie, de zaak geseponeerd wegens gebrek aan bewijs.

      Het door de raadsman gestelde, namelijk dat het aannemelijk is dat die aanhouding is geschied om zo meer zicht te krijgen op de feitelijkheden omtrent de mensenhandelzaak, is door de raadsman op generlei wijze onderbouwd en blijkt ook nergens uit. De rechtbank acht het gestelde onaannemelijk en verwerpt het verweer van de raadsman.

      Ad c. Handelen in strijd met artikel 152 van het WvSv

      De door de raadsman bedoelde processen-verbaal bevindingen betreffen uitwerkingen van mutaties die dateren van vóór de start van het onderhavige opsporingsonderzoek naar mensenhandel of van geruime tijd voor de datum opmaken proces-verbaal. Mutaties worden in beginsel kort na het desbetreffende contact of incident (digitaal) vastgelegd en in het Bedrijfsprocessen Systeem (BPS) van de politie opgenomen. De raadsman doelt met zijn verweer kennelijk ook niet op de datum van deze mutaties.

      In het kader van het later gestarte opsporingsonderzoek naar mensenhandel is de politie in BPS nagegaan of er mogelijk relevante informatie uit mutaties naar voren kwam. Die informatie is vervolgens ten behoeve van het onderzoek mensenhandel in een proces-verbaal bevindingen uitgewerkt en deze verbalen zijn toegevoegd aan het dossier dat aan de rechtbank is voorgelegd. Een uitdraai van de onderliggende mutaties bevindt zich niet bij de stukken. Door de verbalisanten is, op één uitzondering na, telkens aangegeven dat de bedoelde processen-verbaal bevindingen zijn gebaseerd op een eerdere mutatie en welke beperkingen dat met zich brengt voor wat betreft het nauwkeurig verslag doen van de gemuteerde gebeurtenis of situatie.

      Op grond van bovenstaande feiten komt de rechtbank niet tot de conclusie dat er sprake is van schending van het bepaalde in artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering.

      De bedoelde uitzondering betreft een proces-verbaal bevindingen van 24 mei 2011. Dit verbaal betreft de bevindingen van verbalisante op 17 juli 2010 tijdens een gesprek met aangeefster [slachtoffer 1], die vervolgens dezelfde dag aangifte heeft gedaan. Hoewel aannemelijk is dat ook dit proces-verbaal is...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT