Eerste aanleg - meervoudig van Rechtbank Rotterdam, 11 de Abril de 2012

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak11 de Abril de 2012
Uitgevende instantie:Rechtbank Rotterdam

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Sector civiel recht

zaaknummer / rolnummer: 291417 / HA ZA 07-2290

Vonnis van 11 april 2012

in de zaak van

de publiekrechtelijke rechtspersoon

GEMEENTE LANSINGERLAND,

zetelend te Berkel en Rodenrijs (gemeente Lansingerland),

eiseres, tevens gerequireerde in het (voorwaardelijke) incident tot tussenkomst,

advocaat mr. A.J.H.W. Coppelmans te Tilburg,

tegen

  1. de publiekrechtelijke rechtspersoon DE STAAT DER NEDERLANDEN

    (Ministerie van Verkeer en Waterstaat),

    zetelend te 's-Gravenhage,

    gedaagde,

    advocaat mr. H.J.M. van Mierlo te Breda,

  2. [gedaagde 2],

    wonende te [woonplaats],

    gedaagde, tevens tussengekomen partij, tevens verzoeker in het (voorwaardelijke) incident tot tussenkomst,

    advocaat mr. C.M.E. Verhaegh te Den Haag,

  3. [gedaagde 3],

    wonende te [woonplaats],

    gedaagde, tevens tussengekomen partij,

    advocaat mr. C.M.E. Verhaegh te Den Haag,

    en tegen

    [tussengekomen partij],

    wonende te [woonplaats],

    tussengekomen partij,

    advocaat mr. W.P. Keulers te Zoetermeer,

    en tegen

    [verzoeker in het (voorwaardelijke) incident],

    wonende te [woonplaats],

    verzoeker in het (voorwaardelijke) incident tot tussenkomst,

    advocaat mr. C.M.E. Verhaegh te Den Haag.

    Partijen worden hierna aangeduid als de Gemeente, de Staat, [gedaagde 2], [gedaagde 3], [tussengekomen partij] en [verzoeker in het (voorwaardelijke) incident]. [gedaagde 2]. [verzoeker in het (voorwaardelijke) incident] en [gedaagde 3] worden hierna gezamenlijk ook wel [gedaagden, tussengekomen partij en verzoeker in het (voorwaardelijke) incident] genoemd.

  4. De procedure

    1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

    - het tussenvonnis van 9 november 2011

    - het nadere deskundigenrapport van 5 december 2011

    - de pleidooien en de ter gelegenheid daarvan overgelegde stukken.

    1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

  5. De beoordeling

    Inleiding

    2.1. Bij het tussenvonnis van 15 juli 2009 heeft de rechtbank ten name van de Gemeente de vervroegde onteigening uitgesproken van de volgende onroerende zaken:

    Onteigende grootte: [Gemeente], sectie en nummer: Kadastraal bekend als:

    [kadastraal bekend 1]

    [kadastraal bekend 2]

    [Kadastraal bekend 3]

    2.2. De onroerende zaken waren (tot aan de eigendomsovergang aan de Gemeente als gevolg van de onteigening) eigendom van [gedaagde 2] resp. [gedaagde 3]. Ten tijde van het Koninklijk Besluit tot goedkeuring van de aanwijzing ter onteigening stond evenwel de Staat in het kadaster vermeld als eigenaar van een gedeelte van voormelde percelen, in verband met een eerdere onteigening door de Staat ten behoeve van de aanleg van de Hoge Snelheidslijn. Voordat de dagvaarding tot vervroegde onteigening is uitgebracht zijn de betreffende perceelsgedeelten door de Staat aan [gedaagde 2] resp. [gedaagde 3] teruggeleverd, omdat zij niet nodig bleken te zijn voor de aanleg van de Hoge Snelheidslijn. Zowel de Staat als [gedaagde 2] en [gedaagde 3] zijn door de Gemeente gedagvaard in het kader van de gevorderde vervroegde onteigening.

    2.3. [tussengekomen partij] heeft verzocht te mogen tussenkomen op grond van een recht van erfdienstbaarheid op een deel van de percelen. Dit verzoek is toegewezen bij incidenteel vonnis van 16 april 2008.

    2.4. Ook [gedaagde 3] en [gedaagde 2] hebben verzocht te mogen tussenkomen, in de zaak tegen de Staat, en wel op de grond dat zij (en niet de Staat) inmiddels eigenaar waren van het gedeelte van de te onteigenen percelen dat voorheen eigendom was van de Staat. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen bij vonnis van 16 april 2008. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat [gedaagde 3] en [gedaagde 2] geen belang hadden bij tussenkomst, nu zij reeds als partij zijn gedagvaard. Naar aanleiding van het door [gedaagde 3] en [gedaagde 2] tegen dit vonnis ingestelde cassatieberoep heeft de Hoge Raad bij arrest van 20 februari 2009 het vonnis van de rechtbank vernietigd op de grond dat – samengevat – [gedaagde 3] en [gedaagde 2] geen partij zijn geworden in de door de Gemeente tegen de Staat aanhangig gemaakte procedure en op grond van hun (niet betwiste) eigendomsrecht op de voet van artikel 3 lid 1 Ow het recht hebben te mogen tussenkomen. De Hoge Raad heeft de verzoeken van [gedaagde 3] en [gedaagde 2] toegewezen.

    2.5. Bij voormeld tussenvonnis van 15 juli 2009 is het voorschot op de schadeloosstelling voor [gedaagde 3] bepaald op € 1.110.000,00 en voor [gedaagde 2] op € 52.000,00. De Hoge Raad heeft het door [gedaagde 3] en [gedaagde 2] ingestelde cassatieberoep tegen dit vonnis verworpen bij arrest van 24 september 2010, waarna het tussenvonnis op 2 maart 2011 (hierna: de peildatum) is ingeschreven in de daartoe bestemde registers.

    2.6. De deskundigen hebben hun (definitieve) rapport ter griffie gedeponeerd op 16 augustus 2011, waarna op 22 september 2011 de pleidooien hebben plaatsgevonden. Bij tussenvonnis van 9 november 2011 heeft de rechtbank deskundigen verzocht zich in een nader deskundigenrapport uit te laten over de waardering van de in aanbouw zijnde woning, waarbij tot uitgangspunt wordt genomen dat de woning is uitgezet conform de tekening en de heipalen zijn geslagen.

    2.7. In dit vonnis zal de rechtbank een oordeel geven over de diverse schadeposten van [gedaagde 3] en [gedaagde 2]. Voorts zal de rechtbank in dit vonnis een beslissing nemen over de vordering tot tussenkomst van [gedaagde 2] en [verzoeker in het (voorwaardelijke) incident]. Nu deze vordering voorwaardelijk is gedaan – namelijk op voorwaarde dat de schade van [gedaagde 2] en [verzoeker in het (voorwaardelijke) incident] niet via de bijkomende schade van [gedaagde 3] wordt vergoed – zal deze vordering aan het slot van dit vonnis worden behandeld.

    Ten aanzien van [gedaagde 2]

    2.8. Het perceel, kadastraal bekend (thans) [Gemeente], [kadastraal bekend 2] stond ten tijde van de totstandkoming van het KB ten name van de Staat en ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding ten name van [gedaagde 2]. Het betreft blijkens het deskundigenrapport een perceel dat gedeeltelijk is bebouwd met een werk-/expeditieruimte en voor het overige uit verhard terrein bestaat, met enige randbeplanting.

    2.9. De deskundigen hebben in hun (definitieve) rapport de volgende waarden en vergoedingen begroot in verband met de onderhavige onteigening. Daarbij zijn zij uitgegaan van waardering als agrarisch object, nu dat tot een hogere waarde leidt dan waardering als ruwe bouwgrond:

    Grondwaarde € 35.850,00

    Waarde bebouwing € 30.000,00

    Erfverharding en groenaanplant € 10.000,00 +

    Totale waarde van het onteigende € 75.850,00

    Bijkomende vergoedingen nihil

    Belastingschade € 7.270,00+

    Totaalbedrag schadeloosstelling € 83.120,00

    2.10. De Gemeente heeft ter gelegenheid van de pleidooien geen bezwaren naar voren gebracht ten aanzien van de door de deskundigen begrote waarden en vergoedingen. Namens [gedaagde 2] is tijdens de pleidooien naar voren gebracht dat hij zich niet kan verenigen met de verlaging van de grondwaarden die deskundigen hebben doorgevoerd naar aanleiding van de bezwaren van de Gemeente op de taxatie van deskundigen in het conceptrapport.

    2.11. Deskundigen zijn in hun conceptrapport uitgegaan van een grondwaarde van het perceel van [tussengekomen partij] van € 50 per m2. Naar aanleiding van bezwaren van de Gemeente tegen de door deskundigen gehanteerde waarde per m2, hebben deskundigen nadere informatie ingewonnen en in hun definitieve rapport overwogen dat deze nieuwe informatie een gedeeltelijke herziening rechtvaardigt van de in het conceptrapport opgenomen waarderingen. Tegen deze herziening van de waarde richt zich het bezwaar van [gedaagde 2]. Deskundigen hebben ten aanzien van de gronden van [gedaagde 2] evenwel geen herziening geadviseerd, gezien het zeer kleinschalige karakter van diens perceel. Zij hebben in hun definitieve rapport derhalve ook gerekend met een grondwaarde van € 50 m2. Reeds om die reden moet aan het bezwaar van [gedaagde 2] voorbij worden gegaan. Overigens neemt de rechtbank het oordeel van deskundigen ten aanzien van de grondwaarde en de daaraan ten grondslag liggende motivering over. Daarbij neemt zij in aanmerking dat dit oordeel is gestoeld op de kennis en ervaring van deskundigen en op daarmee samenhangend inzicht, terwijl niet is gebleken dat deskundigen van onjuiste feiten zijn uitgegaan of feiten over het hoofd hebben gezien.

    2.12. Ook anderszins is de rechtbank niet gebleken dat de genoemde posten onjuist zijn begroot of dat in de waardering van de deskundigen posten ontbreken, zal de rechtbank de schadeloosstelling – exclusief gederfde rente – als volgt vaststellen:

    Waarde van het onteigende € 75.850,00

    Bijkomende vergoedingen nihil

    Belastingschade € 7.270,00+

    Subtotaal schadeloosstelling € 83.120,00

    2.13. De Gemeente stelt zich op het standpunt dat de rentevergoeding over het verschil tussen het betaalde voorschot en de door de rechtbank vast te stellen schadeloosstelling

    tussen de peildatum (2 maart 2011) en de datum van deze uitspraak wordt gecompenseerd door het voortgezet gebruik om niet tot 1 oktober 2011. Indien het voortgezet gebruik om niet als compensatie wordt aangemerkt, acht de Gemeente een marktconforme rentevergoeding van 1% op zijn plaats. [gedaagde 2] stelt zich op het standpunt dat het voortgezet gebruik alleen dan ten koste gaat van de rentevergoeding als het voortgezet gebruik als zodanig is aangeboden – en aanvaard –, hetgeen niet het geval is.

    Gelet op de voordelen die het voortgezet gebruik voor [gedaagde 2] heeft opgeleverd

    achten de deskundigen, onder verwijzing naar de jurisprudentie, het redelijk de rentevergoeding pas in te laten gaan op het moment dat het voortgezet gebruik is geëindigd.

    Volgens de deskundigen is een rentevergoeding van 2,5 tot 3%, uitgaande van wat spaarrekeningen opleveren, marktconform.

    2.14. Voortgezet gebruik van het onteigende na inschrijving van het vervroegde onteigeningsvonnis kan slechts als schadebeperkende omstandigheid in aanmerking worden genomen in gevallen waarin dat voortgezet gebruik door de onteigenaar is aangeboden op een tijdstip dat...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT