Cassatie van Supreme Court (Netherlands), 12 de Octubre de 2012

Datum uitspraak12 de Octubre de 2012
Uitgevende instantie:Supreme Court (Netherlands)

12 oktober 2012

Nr. 11/04693

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X1 te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 22 september 2011, nr. P10/00297, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

  1. Het geding in feitelijke instanties

    Aan belanghebbende is voor het jaar 2004 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

    De Rechtbank te Haarlem (nr. AWB 08/5334) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.

    Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.

    Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

  2. Geding in cassatie

    Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

    De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

    De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 17 april 2012 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.

  3. Beoordeling van de klachten

    3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

    3.1.1. Belanghebbende was, evenals twee broers van hem, houder van een aanmerkelijk belang in A B.V. (hierna: A). Belanghebbende en zijn broers hielden hun aandelen in A voor een deel rechtstreeks en voor een deel middellijk door tussenkomst van onder meer B B.V. (hierna: B).

    3.1.2. Bij overeenkomst met dagtekening 28 december 2001 (hierna: de overeenkomst) hebben belanghebbende, zijn twee broers en B besloten de statuten van A te wijzigen. De voorgenomen statutenwijziging houdt in dat de winstgerechtigdheid van de aan belanghebbende en zijn twee broers toebehorende aandelen zodanig wordt verminderd dat de waarde in het economische verkeer van die wijziging op 28 december 2001 € 4.537.802 (ƒ 10.000.000) bedraagt en dat de winstgerechtigdheid van de aan B toebehorende aandelen in dezelfde mate wordt vergroot. In de overeenkomst is voorts bepaald dat B als tegenprestatie voor het meewerken door belanghebbende en zijn twee broers aan de statutenwijziging en ter compensatie van de door hen te derven toekomstige dividendinkomsten aan belanghebbende en zijn twee broers een schadeloosstelling verschuldigd zal zijn van in totaal € 4.537.802 (ƒ 10.000.000) oftewel € 1.512.600 voor ieder van hen (hierna: de schadeloosstelling).

    3.1.3. De overeenkomst is aangegaan onder een opschortende voorwaarde, die in 2004 is vervuld. Het bedrag van de schadeloosstelling is in 2001 bijgeschreven in de rekeningen-courant van belanghebbende en zijn twee broers bij B.

    3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat de schadeloosstelling als vervreemdingsvoordeel in de zin van artikel 4.12, aanhef en letter b, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet) in het onderhavige jaar - 2004 - moet worden belast.

    3.3.1. In de klachten, die zich alle richten tegen 's Hofs hiervoor in 3.2 vermelde oordeel, wordt onder meer aangevoerd, onder verwijzing naar de arresten van de Hoge Raad van 12 maart 1969, nr. 16076, BNB 1971/30, en 24 januari 1996, nr. 29954, LJN BI5242, BNB 1996/138, dat geen sprake is van een vervreemding van aandeelhoudersrechten maar van vervangende inkomsten, ten aanzien waarvan de wetgever bij de invoering van de Wet heeft verzuimd een bepaling op te nemen die belastingheffing daarover mogelijk maakt.

    3.3.2. Het oordeel van het Hof dat een voordeel als hier aan de orde is, te weten een vergoeding die wordt ontvangen in verband met de vermindering van de rechten van een aandeelhouder op de winst van de vennootschap waarin hij die aandelen houdt ten gunste van de rechten die een andere aandeelhouder daarop heeft, moet worden aangemerkt als een vervreemdingsvoordeel als bedoeld in artikel 4.12, aanhef en letter b, van de Wet, is juist. Aan de tekst of de totstandkomingsgeschiedenis van dat artikel noch aan de hiervoor in 3.3.1 genoemde arresten kan steun worden ontleend voor belanghebbendes andersluidende opvatting (vgl. de onderdelen 5.8 tot en met 5.13 en 5.15 tot en met 5.17 van de conclusie van de Advocaat-Generaal). De klachten falen in zoverre.

    3.4. De klachten falen ook voor het overige (zie onderdeel 6 van de conclusie van de Advocaat-Generaal).

  4. Proceskosten

    De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

  5. Beslissing

    De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.

    Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt, C.H.W.M. Sterk, P.M.F. van Loon en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2012.

    Nrs 11/04693, 11/04769 en 11/04770

    Nrs Rechtbank: 08/5334, 08/5335 en 08/5336

    Nrs Gerechtshof: 10/00297, 10/00298 en 10/00299

    PROCUREUR-GENERAAL BIJ DE HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

    MR. P.J. WATTEL

    ADVOCAAT-GENERAAL

    Derde Kamer A

    Inkomstenbelasting 2004

    Conclusie van 17 april 2012 inzake:

    X1

    X2

    X3

    tegen

    Staatssecretaris van Financiën

  6. Overzicht

    1.1. Drie broers (de belanghebbenden) hielden in 2001 elk een aanmerkelijk belang (a.b.) in A BV. De overige aandelen waren in handen van een vennootschap (de beheersmaatschappij) waarin de broers gezamenlijk direct dan wel indirect het volledige belang hielden. De belanghebbenden en de Beheersmaatschappij zijn overeen gekomen dat de Beheersmaatschappij onder opschortende voorwaarde onherroepelijk volmacht verkreeg de statuten van A met terugwerkende kracht naar 2002 te wijzigen, aldus dat de winstgerechtigdheid van de Beheersmaatschappij in dezelfde mate zou toenemen als die van de broers zou afnemen, en wel ter waarde van in totaal ƒ 10.000.000. Ter compensatie voor die verschuiving van winstgerechtigdheid betaalde de Beheersmaatschappij in 2001 een vergoeding van in totaal ƒ 10.000.000 aan de broers. De opschortende voorwaarde hield in dat een kleindochter van A ten minste ƒ 7.000.000 winst zou rapporteren over 2002. Die voorwaarde is in 2004 vervuld. De Beheersmaatschappij heeft tot aan de Hofzitting haar bevoegdheid tot statutenwijziging niet gebruikt.

    1.2. In geschil is of de in 2001 ontvangen vergoeding belast is als voordeel uit aanmerkelijk belang, met name haar kwalificatie. Volgens de belanghebbenden is zij noch vervreemdingsvoordeel, noch regulier voordeel, dus onbelast. De belanghebbende wijst op HR BNB 1971/30,(1) waarin u onaantastbaar achtte 's Hofs oordeel dat een vergelijkbare winstverschuiving tussen aandeelhouders geen vervreemding van a.b.-aandelen was onder het toen geldende a.b.-regime. Het ontbreken in de Wet IB 2001 van een bepaling als art. 20b(1)(e) Wet IB 1964 (die tussen 1997 en 2001 vervangende inkomsten als reguliere voordelen uit aanmerkelijk belang aanmerkte) impliceert volgens de belanghebbenden dat evenmin sprake kan zijn van een regulier voordeel. Subsidiair stellen de belanghebbenden dat het voordeel, indien het een regulier voordeel zou zijn, in 2001 is genoten. De fiscus meent dat het standpunt van de belanghebbenden niet op de door hen aangevoerde juridische gronden gebaseerd kan worden en acht de vergoeding belast als vervreemdingsvoordeel.

    1.3. De Rechtbank Haarlem(2) en het Gerechtshof Amsterdam(3) hebben de Inspecteur in het gelijk gesteld.

    1.4. HR BNB 1971/30 is gewezen vóór de herziening van het a.b.-regime in 1997 en de invoering van de Wet IB 2001. Gezien de verschillen met het huidige regime, doet dat arrest mijns inziens geen opgeld meer. Het hield bovendien vooral een onaantastbaarverklaring van een feitelijk oordeel in. De huidige wettekst en zijn parlementaire geschiedenis wijzen duidelijk op kwalificatie van een voordeel als het litigieuze als 'vervreemdingsvoordeel.' Uit de parlementaire geschiedenis van de Wet IB 2001 volgt voorts dat de wetgever met het vervallen van art. 20b(1)(e) Wet IB 1964 wilde bereiken dat elk voordeel uit vestiging van een genotsrecht of uit vervreemding van een dividendrecht voortaan als vervreemdingsvoordeel zou worden aangemerkt.

    1.5. Weliswaar is 's Hofs r.o. 4.2.2 wat betreft de kwalificatie van het voordeel innerlijk tegenstrijdig, maar mijns inziens gaat het om een kenbare vergissing. Ook overigens kunt u een onjuiste rechtskundige kwalificatie verbeteren indien de daarvoor benodigde feiten en uitleg van contracten in cassatie vast staan, zoals in casu.

    1.6 Niet in geschil is dat bij kwalificatie tot vervreemdingsvoordeel, 2004 (vervulling van de opschortende voorwaarde) het correcte heffingsjaar is, en dat bij kwalificatie tot regulier voordeel 2001 (ontvangst) het correcte heffingsjaar is.

    1.7. Ik concludeer tot ongegrondverklaring.

  7. De feiten en het procesverloop

    2.1. De broers X1, X2 en X3 (de belanghebbenden) hielden in 2001 ieder 20,06% van het geplaatste aandelenkapitaal in A B.V. De overige aandelen (39,82%) in die vennootschap werden gehouden door Beheersmaatschappij B B.V. (de Beheersmaatschappij). De aandelen in de Beheersmaatschappij waren in het bezit van C B.V., waarin de belanghebbenden ieder 29,08% hielden. De overige aandelen in C B.V. werden gehouden door dochtervennootschappen van A B.V.(4) Direct dan wel indirect hielden de belanghebbenden aldus gezamenlijk 100% van het geplaatste kapitaal in zowel A als de Beheersmaatschappij. Schematisch kan een en ander als volgt verbeeld worden:

    2.2. Op 28 december 2001 zijn de belanghebbenden en de Beheersmaatschappij onder opschortende voorwaarde overeengekomen dat de statuten van A B.V. aldus gewijzigd worden dat de winstgerechtigdheid van de aandelen van de belanghebbenden vermindert en de winstgerechtigdheid van de aandelen van de Beheersmaatschappij dienovereenkomstig vermeerdert. De winstrechten van de belanghebbenden worden zodanig gewijzigd dat de waarde van die wijziging per 28 december 2001 ƒ 10.000.000 (€ 4.537.802) bedraagt. Deze statutenwijziging kan op ieder door de...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT