Eerste aanleg - meervoudig van Council of State (Netherlands), 22 de Diciembre de 2004

Datum uitspraak22 de Diciembre de 2004
Uitgevende instantie:Council of State (Netherlands)

200401590/1.

Datum uitspraak: 22 december 2004

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], gevestigd te [plaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Overijssel,

verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 16 december 2003, kenmerk EMT/2003/4671, heeft verweerder geweigerd aan appellante een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer te verlenen voor een slachtafvalbedrijf waar grondstoffen voor veevoeder, nertsenvoeder en voor de Petfood-industrie worden geproduceerd op het perceel [locatie 1] en [locatie 2] te [plaats], kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie [...], nummers [...]. Dit besluit is op 9 januari 2004 ter inzage gelegd.

Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 20 februari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 23 februari 2004, beroep ingesteld.

Bij brief van 25 juni 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 19 juli 2004. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellante. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 november 2004, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. R.E.G. Lichtenberg, ir. H.J. Dekkers, E. den Hertog en mr. J.G.M. Roijers, advocaat te Rotterdam, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. D. van Grieken en ing. W. Mulder, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen. Voorts is de Stichting Wel en Wee als partij gehoord, vertegenwoordigd door M.J. Freriksen-Lesscher en

mr. F.F. Scheffer, advocaat te Deventer.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 20.6, tweede lid, van de Wet milieubeheer kan tegen een besluit als het onderhavige beroep worden ingesteld door:

  1. degenen die bedenkingen hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit;

  2. de adviseurs die gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid advies uit te brengen over het ontwerp van het besluit;

  3. degenen die bedenkingen hebben tegen wijzigingen die bij het nemen van het besluit ten opzichte van het ontwerp daarvan zijn aangebracht;

  4. belanghebbenden aan wie redelijkerwijs niet kan worden verweten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit.

    Appellante heeft de gronden inzake artikel 8.11, tweede en derde lid, van de Wet milieubeheer en artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht niet als bedenking tegen het ontwerp van het besluit ingebracht. Verder is het bepaalde onder b en c hier niet van toepassing. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan appellante redelijkerwijs niet kan worden verweten op deze punten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit. Uit het vorenstaande volgt dat het beroep in zoverre niet-ontvankelijk is.

    2.2. In de inrichting wordt zogenoemd laag-risico-materiaal (hierna: LRM) afkomstig van pluimveeslachterijen uit de directe omgeving verwerkt. Het slachtafval wordt aangevoerd in gesloten vrachtwagens met opleggers/containers en door tractoren met een gesloten aanhanger. Dit slachtafval wordt verwerkt tot diepgevroren halffabrikaat en tot pluimveemeel/-vet. Voor de inrichting zijn eerder in 1992 een revisievergunning en in 1993 en 2000 veranderingsvergunningen verleend. Vergunning is gevraagd in verband met de wijzigingen die in de loop der jaren in de inrichting en in de bedrijfsvoering hebben plaatsgevonden, waaronder maatregelen die appellante heeft getroffen om de geurhinder terug te dringen.

    2.3. Appellante heeft aangevoerd dat verweerder niet het bevoegd gezag is voor de onderhavige inrichting. Zij is van mening dat de inrichting niet kan worden aangemerkt als een inrichting voor de destructie van dieren als bedoeld in artikel 5 van de Destructiewet. De inrichting valt volgens haar dan ook niet onder categorie 8.1, aanhef en onder e en categorie 8.2, aanhef en onder b, van bijlage I van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (hierna: het Ivb), maar onder categorie 8.1, aanhef en onder d. Gelet hierop is het college van burgemeester en wethouders van het Hof van Twente het bevoegd gezag voor de inrichting, aldus appellante. Zij wijst ter ondersteuning van haar betoog op de Uitvoeringsregeling E.G.-verordening gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten (hierna: de Uitvoeringsregeling).

    2.3.1. Verweerder acht zich het bevoegd gezag om te beoordelen of...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT