Cassatie van Supreme Court (Netherlands), 11 de Junio de 2004

Datum uitspraak11 de Junio de 2004
Uitgevende instantie:Supreme Court (Netherlands)

11 juni 2004

Eerste Kamer

Rek.nr. R03/125HR

JMH

Hoge Raad der Nederlanden

Beschikking

in de zaak van:

[De man],

wonende te [woonplaats],

VERZOEKER tot cassatie,

advocaat: mr. J. van Duijvendijk-Brand,

t e g e n

[De vrouw],

wonende te [woonplaats],

VERWEERSTER in cassatie,

advocaat: mr. P.S. Kamminga.

  1. Het geding in feitelijke instanties

    Met een op 21 juni 2002 ter griffie van de rechtbank te 's-Hertogenbosch ingekomen verzoekschrift heeft verzoeker tot cassatie - verder te noemen: de man - zich gewend tot die rechtbank en verzocht echtscheiding tussen hem en verweerster in cassatie - verder te noemen: de vrouw - uit te spreken.

    De vrouw heeft bij verweerschrift eveneens verzocht echtscheiding tussen partijen uit te spreken en te bepalen dat de man terzake alimentatie ten behoeve van de vrouw zal voldoen een bedrag van € 2.500,-- per maand.

    De man heeft het zelfstandig verzoek van de vrouw bestreden, voorzover de alimentatie hoger is dan een bedrag van € 840,-- per maand, en verzocht te bepalen dat de alimentatie ten behoeve van de vrouw in duur beperkt zal zijn tot twaalf jaar na het verbreken van de samenwoning tussen partijen, derhalve tot 1 juli 2006, alsmede te bepalen dat deze alimentatie per 1 juli 2003 wordt verminderd tot € 630,-- per maand, per 1 juli 2004 tot € 420,-- per maand, en per 1 juli 2005 tot € 210,-- per maand.

    De rechtbank heeft na een mondelinge behandeling ter terechtzitting van 12 november 2002 bij beschikking van 24 januari 2003 echtscheiding tussen partijen uitgesproken, de man veroordeeld om vanaf de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand aan de vrouw voor haar levensonderhoud te betalen een bedrag van € 1.478,42 per maand tot 1 mei 2003 en € 1.717,95 vanaf 1 mei 2003, en het meer of anders verzochte afgewezen.

    Tegen deze beschikking heeft zowel de vrouw als de man hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Het hof heeft beide appellen gevoegd behandeld.

    Bij beschikking van 17 juli 2003 heeft het hof de beschikking van de rechtbank van 24 januari 2003 vernietigd voor zover daarbij een door de man te betalen bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw werd vastgesteld, en, in zoverre opnieuw rechtdoende, die bijdrage met ingang van 13 mei 2003 vastgesteld op € 1.475,66 per maand en het meer of anders verzochte afgewezen.

    De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.

  2. Het geding in cassatie

    Tegen de beschikking van het hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

    De vrouw heeft verzocht het beroep te verwerpen.

    De conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekt tot verwerping van het beroep.

    De advocaat van de man heeft bij brief van 22 april 2004 op die conclusie gereageerd.

  3. Beoordeling van het middel

    3.1 Partijen zijn op 25 mei 1984 met elkaar gehuwd. Zij zijn in 1994 gescheiden gaan wonen.

    3.2 Bij beschikking van 24 januari 2003 heeft de rechtbank echtscheiding tussen partijen uitgesproken en, voorzover in cassatie van belang, de man veroordeeld aan de vrouw voor haar levensonderhoud te betalen een bedrag van € 1.478,42 per maand tot 1 mei 2003 en een bedrag van € 1.717,95 per maand vanaf 1 mei 2003. Zowel de man als de vrouw heeft hoger beroep van deze beschikking ingesteld. De echtscheidingsbeschikking is op 13 mei 2003 in de registers van de burgerlijke stand ingeschreven.

    Het hof heeft, voorzover in cassatie van belang, de beschikking van de rechtbank vernietigd voorzover daarbij een door de man te betalen bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw werd vastgesteld. Voorts heeft het hof, in zoverre opnieuw rechtdoende, die bijdrage met ingang van 13 mei 2003 op een bedrag van € 1.485,66 per maand bepaald.

    3.3 Klacht 1 is gericht tegen de rov. 4.12 - 4.17. Aldaar heeft het hof geoordeeld ten aanzien van de door de man verzochte overeenkomstige toepassing van de voor het geval van scheiding van tafel en bed geldende art. 1:169 lid 2 en 1:182 BW in dier voege dat de periode van gescheiden wonen van de man en de vrouw na 1 juli 1994 in mindering wordt gebracht op de termijn van twaalf jaren, gedurende welke zijn alimentatieverplichting heeft te gelden. Volgens de man was, aldus het hof in rov. 4.12, de situatie van partijen in 1994, toen zij de duurzame ontwrichting van hun huwelijk constateerden en gescheiden gingen wonen en over de gevolgen daarvan een convenant hebben gesloten, materieel niet verschillend van een formele scheiding van tafel en bed. De rov. 4.13 en 4.14 hebben betrekking op de omstandigheden, waarin partijen verkeerden nadat zij in 1994 feitelijk uiteen waren gegaan, en het verschil in opvatting van partijen ten aanzien van die periode. In rov. 4.15 oordeelt het hof "op grond van het vorenstaande" dat de situatie ten tijde van het uiteengaan van partijen en daarna wezenlijk anders was dan de situatie bij een scheiding van tafel en bed. De alimentatieverplichting, aldus het hof, dient dan ook in te gaan op 13 mei 2003, de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, en op de duur van die verplichting dient de periode gedurende welke de man daarvÛÛr heeft bijgedragen in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw niet in mindering te worden gebracht.

    3.4 De klacht dat de art. 1:169 lid 2 en 182 BW overeenkomstige toepassing zouden moeten vinden in het geval dat niet van tafel en bed gescheiden echtgenoten hun samenleving hebben verbroken en in een situatie zijn komen te verkeren die materieel met een scheiding van tafel en bed vergelijkbaar is, gaat uit van een onjuiste rechtsopvatting. Ingevolge art. 1:157 lid 4 BW eindigt de verplichting tot levensonderhoud van rechtswege na het verstrijken van een termijn van 12 jaar, die aanvangt op de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. Op grond van art. 1:182 geldt art. 1:157 lid 4 eveneens na de ontbinding van het huwelijk van voordien van tafel en bed gescheiden echtgenoten, met dien verstande, dat in dat laatste geval de termijn van 12 jaar wordt verminderd met de tijd gedurende welke tijdens de scheiding van tafel en bed een verplichting tot levensonderhoud jegens de andere echtgenoot bestond. Na ommekomst van voormelde termijn van 12 jaar heeft het eindigen van de alimentatieplicht een in beginsel definitief karakter. In verband met dit ingrijpende gevolg is het van groot belang dat het aanvangsmoment van de termijn van 12 jaar op eenvoudige wijze is vast te stellen. Art. 1:182 voorziet daarin. Aan dit vereiste is niet voldaan indien het aanvangstijdstip gerelateerd zou worden aan een situatie die praktisch overeenstemt met de situatie waarin partijen zouden hebben verkeerd als zij (formeel) van tafel en bed gescheiden waren. Het is immers geheel afhankelijk van een niet of nauwelijks te objectiveren, feitelijke beoordeling van de wijze waarop partijen hun huwelijk hebben ingericht, vanaf welk moment geoordeeld zou moeten worden dat de feitelijke situatie overeenstemt met de situatie na een (formele) scheiding van tafel en bed.

    3.5 Als het hof met zijn oordeel in rov. 4.15 dat "de situatie ten tijde van het uiteengaan van partijen en daarna wezenlijk anders (was) dan de situatie bij een scheiding van tafel en bed" tot uitdrukking heeft gebracht dat de art. 1:169 lid 2 en 182 BW zich hoe dan ook niet voor een analoge toepassing op na het feitelijk verbreken van de samenwoning van overigens niet van tafel en bed gescheiden echtgenoten verstrekte uitkeringen tot levensonderhoud lenen, zou sprake zijn van een juist rechtsoordeel. De hiertegen gerichte rechtsklacht faalt naar uit het vorenoverwogene voortvloeit en de motiveringsklachten van het eerste onderdeel behoeven geen behandeling omdat tegen een rechtsoordeel niet met succes met motiveringsklachten kan worden opgekomen.

    Als het hof met de woorden "op grond van het vorenstaande" tot uitdrukking heeft gebracht dat naar zijn oordeel de door de man verdedigde analoge toepassing weliswaar niet zou zijn uitgesloten, maar in dit geval afstuit op een onvoldoende (materiÎle) overeenstemming met een scheiding van tafel en bed, zou het bestreden oordeel in zoverre blijk geven van een onjuiste rechtsopvatting en ontbreekt een voldoende belang bij de op die onjuiste rechtsopvatting voortbouwende motiveringsklachten en hebben die klachten daarom geen succes.

    3.6 De overige in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

  4. Beslissing

    De Hoge Raad verwerpt het beroep.

    Deze beschikking is gegeven door de vice-president R. Herrmann als voorzitter en de raadsheren J.B. Fleers, O. de Savornin Lohman, P.C. Kop en E.J. Numann, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 11 juni 2004.

    R03/125HR

    Mr. Keus

    Parket, 9 april 2004

    Conclusie inzake

    [de man]

    tegen

    [de vrouw]

  5. Feiten en procesverloop

    1.1 In deze zaak gaat het in het bijzonder om de vraag of het feit dat partijen vÛÛr de echtscheiding reeds geruime tijd gescheiden leefden, meebrengt dat de termijn gedurende welke de man op de voet van art. 1:157 lid 4 BW alimentatie is verschuldigd, met die tijd moet worden verminderd. De man verdedigt in dit verband onder meer een analoge toepassing van art. 1:182 BW, dat een regeling bevat voor de tijd dat gewezen echtelieden vÛÛr de ontbinding van het huwelijk van tafel en bed gescheiden zijn geweest.

    1.2 Partijen zijn op 25 mei 1984 met elkaar gehuwd. Uit het huwelijk zijn twee kinderen geboren, [de zoon] op [geboortedatum] 1986 en [de dochter] op [geboortedatum] 1989.

    Bij inleidend verzoekschrift heeft de man de rechtbank verzocht de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. De vrouw heeft als nevenvoorziening een bijdrage van € 250,-...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT