Cassatie van Supreme Court (Netherlands), 22 de Marzo de 2005

Datum uitspraak22 de Marzo de 2005
Uitgevende instantie:Supreme Court (Netherlands)

22 maart 2005

Strafkamer

nr. 01853/04

SG/IV

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 14 oktober 2003, nummer 24/000552-03, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1942, wonende te [woonplaats].

  1. De bestreden uitspraak

    Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Groningen van 10 april 2003 - de verdachte ter zake van "medeplegen van het opzettelijk een ander bij zelfmoord behulpzaam zijn, terwijl de zelfmoord volgt" veroordeeld tot twaalf maanden gevangenisstraf, waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

  2. Geding in cassatie

    Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

    De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

  3. Beoordeling van het eerste middel

    3.1. Het middel klaagt dat het Hof een onjuiste uitleg heeft gegeven aan de term "behulpzaam zijn" in art. 294 (oud) Sr.

    3.2.1. Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:

    [het slachtoffer] op 5 april 2001 in de gemeente Groningen zelfmoord heeft gepleegd, waarbij hij, verdachte, die [slachtoffer] in de periode van 1 maart 2001 tot en met 5 april 2001, in de gemeente Groningen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk behulpzaam is geweest, terwijl die zelfmoord is gevolgd, hebbende hij, verdachte, en/of diens mededader(s) daarbij opzettelijk

    - een lijst gemaakt voor die [slachtoffer] met daarop vermeld de voor de zelfmoord van die [slachtoffer] benodigde zaken en een dergelijke lijst aan die [slachtoffer] verstrekt en

    - water en Biogarde (voor het oplossen van en het innemen van voor de zelfmoord benodigde medicijnen) in de nabijheid van die [slachtoffer] klaargezet en

    - een deksel van een pot jam opengedraaid en die jam (voor het innemen van voor de zelfmoord benodigde medicijnen) in de nabijheid van die [slachtoffer] klaargezet en

    - kommen met daarin een aanzienlijke hoeveelheid (voor die zelfmoord benodigde) medicijnen klaargezet en

    - een fles alcoholhoudende drank opengemaakt en die alcoholhoudende drank in de nabijheid van die [slachtoffer] klaargezet of aan die [slachtoffer] aangereikt en

    - een (voor de zelfmoord van die [slachtoffer] benodigd) elastiek voor die [slachtoffer] geprepareerd en (vervolgens) dat elastiek om de nek van die [slachtoffer] geplaatst en

    - (voor de zelfmoord van die [slachtoffer] benodigde) plastic zakken in de nabijheid van die [slachtoffer] klaargelegd en

    - die [slachtoffer] geholpen bij het innemen van (de voor de zelfmoord benodigde) medicijnen en alcoholhoudende drank.

    3.2.2. Het Hof heeft dat bewezenverklaarde gekwalificeerd als hiervoor onder 1 is weergegeven.

    3.3. Het Hof heeft een op de terechtzitting in hoger beroep gevoerd verweer als volgt verworpen:

    "De raadsman van verdachte heeft ter 's hofs terechtzitting betoogd, dat het bestanddeel "behulpzaam zijn" als bedoeld in artikel 294 van het Wetboek van Strafrecht, gelet op de doctrine en de jurisprudentie dienaangaande, alleen dan strafbaar is indien deze behulpzaamheid tijdens het plegen van de zelfmoord plaatsvindt. De raadsman heeft daartoe aangevoerd hetgeen staat vermeld in zijn - ter terechtzitting - aan het hof overgelegde pleitnotitie.

    Het hof overweegt omtrent dit verweer het navolgende.

    De uitlatingen van de Minister van Justitie, die door de raadsman kennelijk worden gerekend tot de "doctrine", omtrent het delictsbestanddeel "behulpzaam zijn" leiden niet tot de door de raadsman gehuldigde interpretatie. Uit de in de pleitnotitie van de raadsman aangehaalde kamerstukken (Tweede Kamer, vergaderjaar 1998/1999, aanhangsel, pag. 1714, alsmede Tweede Kamer, vergaderjaar 1999/2000, 26 691, no. 6) volgt namelijk dat de Minister van Justitie de opvatting was toegedaan dat voorafgaande vormen van hulp, zoals het voeren van gesprekken, het bieden van morele steun of het doen van louter informatieve mededelingen niet als strafbare behulpzaamheid bij zelfmoord kunnen worden beschouwd.

    Voorts geeft de Minister van Justitie aan dat algemene informatie of een advies in algemene zin die/dat het karakter krijgt van een 'instructie" en is gericht op een "concrete handeling of vaardigheid", gekoppeld aan de uitvoering er van en komend van een persoon die daarin meer deskundig is dan degene die haar ontvangt, wel als strafbare vormen van hulp moeten worden aangemerkt. Illustratief in dit verband is dat de Minister van Justitie tot de straffeloze "voorafgaande" vormen van hulp mede rekent "het enkel aanwezig zijn bij het plegen van zelfmoord" (Tweede Kamer, vergaderjaar 1999/2000, 26 691, no. 6). Kennelijk gaat het de bewindsman wezenlijk om de aard van de hulp en niet om het tijdstip waarop die hulp heeft plaatsgevonden. Naar het oordeel van het hof blijft derhalve behulpzaamheid niet alleen strafbaar indien deze wordt geboden tijdens de zelfmoord, maar ook indien deze daaraan voorafgaat. Een andere opvatting zou naar het oordeel van het hof ook niet goed denkbaar zijn, aangezien een dergelijke opvatting zou leiden tot ongerijmde consequenties. Waar uitsluitend hulp tijdens de zelfmoord strafbaar is, zou degene die, voorafgaand aan de zelfmoord, bijvoorbeeld concrete instructies geeft voor de uitvoering er van, van strafbaarheid uitgesloten zijn, ook en zelfs wanneer hij tijdens die uitvoering controleert of die zelfmoord volgens het geplande scenario verloopt. Dat kan niet de bedoeling van de wetgever zijn.

    Ook het arrest van de Hoge Raad van 5 december 1995, NJ 1996, 322, dwingt niet tot de conclusie dat slechts het verschaffen van hulp tijdens de zelfmoord, als strafbare behulpzaamheid bij die zelfmoord wordt beschouwd. Naar aanleiding van het door de verdediging ingestelde cassatieberoep overweegt de Hoge Raad immers dat de door het hof gebezigde interpretatie van het delictsbestanddeel "behulpzaam zijn" in het licht van de omstandigheden van het geval niet onbegrijpelijk is en dat voor verdere toetsing in cassatie geen plaats is (r.o. 8.1). Dat laat ruimte voor een interpretatie die hierop neerkomt dat in bepaalde gevallen ook voorafgaande hulp onder de reikwijdte van artikel 294 van het Wetboek van Strafrecht valt. Een eenduidige en dwingende...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT