Eerste aanleg - enkelvoudig van Rechtbank 's-Gravenhage, Roermond, 12 de Abril de 2005

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak12 de Abril de 2005
Uitgevende instantie:Roermond

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

ZITTINGHOUDENDE TE ROERMOND

Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken

Vreemdelingenkamer

UITSPRAAK

van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Proc.nr.: AWB 03/25369

Inzake: A, eiseres,

gemachtigde drs. J.W. de Haan, werkzaam bij de Stichting Rechtsbijstand Asiel,

tegen : de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie te 's-Gravenhage, verweerder.

  1. PROCESVERLOOP

    Eiseres heeft bij schrijven van 3 juli 2001 bij verweerder een verzoek om schadevergoeding ingediend. Bij schrijven van 20 september 2001 heeft verweerder afwijzend beslist op dat verzoek. Eiseres heeft tegen dit schrijven op 18 oktober 2001 een bezwaarschrift ingediend. Bij besluit van 4 april 2003 heeft verweerder het bezwaarschrift van eiseres ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiseres per fax, gedateerd 4 april 2003 en bij de rechtbank binnengekomen op 28 april 2003, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn bij fax van 27 mei 2003 en bij fax van 14 oktober 2004 aangevuld.

    Verweerder heeft naar aanleiding van het beroep de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.

    De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2004, alwaar eiseres in persoon is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde

    drs. J.W. de Haan. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door

    mr. A. Elkhannaji.

  2. OVERWEGINGEN

    Eiseres is geboren op [...] september] 1984 en van Chinese nationaliteit. Op 23 april 1998 is eiseres op grond van artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a van de Vreemdelingenwet (Vw 1965) in bewaring gesteld. Eiseres heeft gedurende de periode van 23 april 1998 tot en met 15 september 1998 in bewaring gezeten. Bij beroepschrift van 7 september 1998 heeft eiseres beroep ingesteld tegen de inbewaringstelling.

    Voornoemd beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, op 15 september 1998, alwaar het beroep gegrond is verklaard en de opheffing van de bewaring is bevolen met ingang van dezelfde dag. Er is door de rechtbank destijds geen schadevergoeding toegekend. Hiertegen is namens eiseres geen hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof in Den Haag, zijnde de toenmalige hogere beroepsinstantie. Derhalve heeft de uitspraak van 15 september 1998 gezag van gewijsde verkregen.

    Bij besluit van 14 juni 2001 is eiseres naar aanleiding van een op 6 oktober 1998 ingediende, herhaalde, aanvraag tot toelating als vluchteling in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, onder de beperking 'verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling', met ingang van 6 oktober 1998, onder gelijktijdige verlenging van de geldigheidsduur met telkens een jaar, laatstelijk tot

    9 september 2000. Met ingang van 9 september 2000 is eiseres vervolgens in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking 'voortgezet verblijf', geldig tot 9 september 2005.

    Bij brief van 3 juli 2001 heeft eiseres verweerder vervolgens verzocht haar in aanmerking te brengen voor schadevergoeding, nu zij bij voornoemd besluit van

    14 juni 2001 alsnog in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking 'verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling' en zij achteraf gezien ten onrechte in de periode van 23 april 1998 tot 15 september 1998 in vreemdelingenbewaring heeft gezeten, zo begrijpt de rechtbank uit het bezwaarschrift van eiseres van 16 november 2001, als volwassene. Eiseres heeft destijds op de volwassenafdeling van het Grenshospitium in bewaring gezeten, terwijl verweerder, gelet op voormeld besluit, achteraf erkend heeft dat zij ten onrechte niet als minderjarige is aangemerkt en eiseres derhalve ook ten onrechte voor de bewaring niet is aangemerkt als minderjarige.

    Verweerder heeft zich bij schrijven van 20 september 2001 op het standpunt gesteld dat eiseres niet voor schadevergoeding in aanmerking komt in verband met de periode waarin zij - als volwassene - in vreemdelingenbewaring heeft verbleven. Op 18 oktober 2001 is tegen deze beslissing bezwaar gemaakt.

    Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift van eiseres ongegrond verklaard en zich ook in heroverweging op het standpunt gesteld dat eiseres niet voor schadevergoeding in aanmerking komt. Verweerder heeft hiertoe verwezen naar de uitspraak van de rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 15 september 1998, waarbij het beroep, gericht tegen de opheffing van de maatregel tot bewaring, gegrond is verklaard en geen schadevergoeding is toegekend. Van de mogelijkheid beroep in te stellen tegen die uitspraak heeft eiseres geen gebruik gemaakt. Derhalve dient, aldus verweerder, te worden uitgegaan van de formele rechtskracht. Bovendien dient het verzoek om schadevergoeding gekoppeld te zijn aan het verzoek om opheffing van de bewaring, dan wel uiterlijk gedaan te worden op de zitting naar aanleiding van de bewaring. Hiervan is in casu geen sprake, aldus verweerder. Overigens is verweerder niet gebleken dat eiseres destijds onrechtmatig in vreemdelingenbewaring heeft gezeten en was de reden voor de opheffing van de bewaring gelegen in het niet voortvarend handelen door de rechtsvoorganger van verweerder teneinde uitzetting te bewerkstelligen.

    In beroep heeft eiseres - kort gezegd - aangevoerd dat de omstandigheid dat de rechtbank Amsterdam in voornoemde uitspraak geen aanleiding heeft gezien schadevergoeding toe te kennen enkel te wijten is aan het feit dat verweerder tot aan dat moment geweigerd heeft haar minderjarigheid te erkennen. Nu verweerder alsnog erkend heeft dat eiseres ten onrechte niet als minderjarige is aangemerkt, had verweerder tevens dienen te erkennen dat de bewaring onrechtmatig is geweest en mitsdien schadevergoeding dienen toe te kennen aan eiseres.

    Wat de hoogte van de schadevergoeding betreft, stelt eiseres zich in de nadere gronden van het beroep op het standpunt dat haar niet de gebruikelijke compensatie van € 70,-- per dag dient te worden toegekend, maar dat, vanwege de omstandigheid dat zij als...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT