Voorlopige voorziening van Centrale Raad van Beroep, 4 de Julio de 2005

Datum uitspraak 4 de Julio de 2005
Uitgevende instantie:Centrale Raad van Beroep

05/3458 AW-VV

U I T S P R A A K

van

DE VOORZIENINGENRECHTER VAN DE CENTRALE RAAD VAN BEROEP

Inzake het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht in samenhang met artikel 21 van de Beroepswet in het geding tussen:

[verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker,

en

het Dagelijks Bestuur van de Brandweer [naam regio], gedaagde.

  1. INLEIDING

    Namens verzoeker is hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda, van 25 maart 2005, nrs. 05/581 AW VV, 05/583 AW VV, 05/248 AW en 05/246 AW, waarnaar hierbij wordt verwezen. Voorts heeft verzoeker verzocht om met toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening te treffen.

    Het verzoek is behandeld ter zitting van 27 juni 2005, waar verzoeker in persoon is verschenen bijgestaan door

    mr. N.D.R. Toirkens, werkzaam bij UJG Velo Advocaten te Utrecht. Gedaagde heeft zich laten vertegenwoordigen door

    mr. I.C.W. Overduin, werkzaam bij de gemeente [naam gemeente] en N.C.J.C. Koolen en P.C. Claus, werkzaam bij de Brandweer [naam regio].

  2. MOTIVERING

    1. Voor de beoordeling van het onderhavige verzoek gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.

      1.1. Met ingang van 1 september 2002 is verzoeker aangesteld bij de brandweer [naam regio], in de functie van medewerker [naam functie] in de rang van [naam rang]. Op deze functie rust een zogenoemde woonverplichting. Bij zijn aanstelling is verzoeker daarom een verhuisplicht opgelegd, inhoudende dat hij zich binnen twee jaar na indiensttreding binnen de grenzen van de gemeente [naam regio] dient te vestigen. Verzoeker is met deze verplichting akkoord gegaan.

      1.2. Van oktober 2003 tot en met februari 2004 is verzoeker in verband met ziekte niet in staat geweest zijn werk als brandweerman te verrichten.

      1.3. Bij brief van 7 juli 2004 heeft gedaagde verzoeker meegedeeld dat hij vernomen heeft dat verzoeker (nog) niet is verhuisd en dat verzoeker heeft aangegeven ook niet voornemens te zijn voor 1 september 2004 te verhuizen. Naar aanleiding daarvan heeft gedaagde meegedeeld dat hij reden ziet om tot ontslagverlening over te gaan, indien verzoeker op

      1 september 2004 (nog) niet is verhuisd.

      1.4. Hierop heeft verzoeker bij brief van 15 juli 2004 verzocht hem te ontheffen van zijn woonverplichting. Gedaagde heeft dit verzoek bij besluit van 4 augustus 2004 geweigerd. Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt.

      In het besluit van 4 augustus heeft gedaagde tevens het voornemen geuit over te gaan tot het opleggen van de straf van ongevraagd ontslag, aangezien verzoeker zich, naar gedaagdes oordeel, schuldig maakt aan plichtsverzuim indien hij op

      1 september 2004 niet...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT