Hoger beroep van Centrale Raad van Beroep, 17 de Junio de 1998

Datum uitspraak17 de Junio de 1998
Uitgevende instantie:Centrale Raad van Beroep

96/8907 ZW

U I T S P R A A K

in het geding tussen:

A., wonende te B., appellant,

en

het Landelijk instituut sociale verzekeringen, gedaagde.

  1. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING

    Met ingang van 1 maart 1997 is de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 treedt het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv) in de plaats van de betrokken bedrijfsvereniging. In het onderhavige geval is het Lisv in de plaats getreden van de Bedrijfsvereniging voor de Metaalindustrie en de Electrotechnische Industrie. In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het bestuur van deze bedrijfsvereniging.

    Namens appellant is mr P.S. van Minnen, werkzaam bij de Rechtskundige Dienst FNV te Rotterdam, op bij aanvullend beroepschrift aangegeven gronden in hoger beroep gekomen van een door de Arrondissementsrechtbank te Dordrecht onder dagtekening 30 augustus 1996 tussen partijen gewezen uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen.

    Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.

    Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op

    25 maart 1998, waar voor appellant is verschenen

    mr Van Minnen, voornoemd, terwijl voor gedaagde is

    verschenen mr L. Bosma, werkzaam bij Gak Nederland BV.

  2. MOTIVERING

    Aan de gedingstukken ontleent de Raad de volgende voor de beoordeling van het hoger beroep relevante feiten en omstandigheden.

    Gedaagde heeft bij besluit van 10 november 1993 appellant op en na 9 november 1993 geen verder ziekengeld toegekend, op de grond dat hij niet ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid. De rechtbank te Dordrecht heeft bij uitspraak van 28 oktober 1994 dit besluit wegens strijd met artikel 19 van de Ziektewet (ZW) vernietigd en bepaald dat appellant ziekengeld toekomt voor zover de overige bepalingen van die wet zich hier niet tegen verzetten.

    Omdat de rechtbank de omvang van de door appellant gevorderde schadevergoeding niet volledig kon vaststellen, is het onderzoek daarover heropend. De vordering tot schadevergoeding is vervolgens door de gemachtigde van appellant nader gespecificeerd.

    Een onderdeel van die vordering was een bedrag van

    f 319,57, zijnde de aanvulling op de uitkering ingevolge de ZW en de vakantietoeslag die appellant in verband met het faillissement van zijn toenmalige werkgever niet heeft ontvangen over de periode dat hem alsnog ziekengeld is toegekend.

    Bij de aangevallen uitspraak, voor zover hier van belang, heeft de rechtbank dat...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT